maandag 20 juni 2011

Kermis

De tent staat in de wei, zei iemand, en keek rond; er waren er overal, weides. Weides naar elke windstreek. Weides rond een waterplas, met bomen en een dekentje, ooit. Of met een kerkje in waarvan toen traag de klokken luidden, die trieste dag. Koeien dikwijls. Koeienvlaai.

Het is nergens Vlaamser dan in een Vlissegemse biertent. Een biertent waar een bierglas geldt als een bierprivilege. Met bekertjes vul je het kleinood aan; het is er één met ribbeltjes, dat zijn de beste. Een jaloerse blik misschien hier en daar, daarom, maar sowieso wazig. Ze komen per tien, de pilsners. Een kudde bieren.

Het betert er daarom ook niet op, die waas in het merendeel der blikken. Rond middernacht staat de tent tjokvol. Pas enkele uren later verdunt de spoeling en blijven enkel diegenen over die ofwel iets te vieren hebben, ofwel iets te vergeten. Het feit van een koud en eenzaam bed misschien.

Wijdbeens staan er enkele mannen te pissen op de weide. Een beker tussen de tanden. ongecoördineerde blikken dwalen af naar het kruis aan de overkant, waar knikkebollend een hoofd boven hangt. Iemand roept de plassers toe dat het er toch wel goed toeven is, waar het feestje nog steeds bezig is. Komaan, we gaan rap terug, antwoordt een ander terwijl hij zijn lul afschudt.

Maar dan komen de flikken ineens langs en moet alles uit.

Stomme flikken. Het is zelfs al licht. De rommelmarkt begint.