maandag 17 december 2012

Buenos Buenos Aires

“Now, let's find us some hookers,” zei de losbandige Australiër en trok ostentatief zijn broek op toen we, als enige overlevers van de groep hostellers rond half zeven de club, een enorm complex met vier zalen en een buitenpodium, verlieten. Ik krabde even in het haar en dacht, fuck, binnen vier uur moet ik mijn zak maken en uitchecken en mijn hoofd staat er niet naar; ik moet hem deze folie uit de gedachten praten.


Wat is gelukt, gelukkig.Want hoeren vinden zou geen probleem geweest zijn. Dat had de taxichauffeur ons al verzekerd net voordat hij zijn motor deed draaien.


Maar dus: Buenos Aires kent amper grenzen. Elke dag van de week heeft een eigen vaststaand feest. A club a day keeps the doctor away, tenzij je van nature lijdt aan de maag. Dat doet hij, de Australiër. Alles wat hij 's ochtends en 's middags na een drinknacht eet, ligt er binnen de vijf minuten weer uit. En kotsen doet hij elke dag. Ik heb ondertussen beslist dat drie nachten in een partyhostel volstaan, en ben verhuisd naar een kleiner verblijf, rustig, bescheiden, met dakterras van waarop ik me kan wentelen in contemplatie, heimwee en het ordenen van herinneringen en met wat geluk af en toe kan binnenkijken in een Argentijnse decolleté.


Mooie stad, brede lanen met, alweer, bomen aan beide kanten. De wijk Boca met haar veelkleurige huizen en dat enorme en steile stadion waar, helaas, vorig weekend de laatste competitiematch werd gespeeld. Het havenkwartier met gerestaureerde hangars waar rijke mensen komen lunchen vanuit hun dure appartementen langs de kustlijn. Palermo dat krioelt van stijl, terrassen en boetiekjes.


Ik slenter hier nog drie dagen rond en ga dan vliegen naar Madrid en Charleroi, respectievelijk 20 en 23 december: een vooruitzicht dat – hoe kan het ook anders? – gemengde gevoelens oproept. Ik kijk uit naar Kerst en Nieuw, maar huiver van de gedachte aan wat erna komt. En huiveren bij 30 graden is geen evidentie.


Overheersen doet echter nog steeds: dankbaarheid voor wat een reis, wat een reis. Van de trillende billen der Columbiaanse salsadanseressen tot deze statige wereldstad: een onvergetelijk traject doorheen het mooiste continent ter wereld.



Bedankt en tot straks!


Jovenito

zondag 9 december 2012

A Montevidean Checklist


Alwéér, zal de lezer zuchtend denken wanneer de schrijver zijn reeds gekende woorden van lof en kalverliefde herhaalt; onderwijl een litanie die stilaan haar kracht van overreden en betekenis verliest. Hij kan evenwel niet anders – want zoals in een ander gedicht van Octavio Paz:


Vlam, spraak

Ik las in een gedicht
“Spreken is goddelijk.”
Maar de goden spreken niet.
Ze maken en ontmaken wereld
terwijl mensen spraak maken.
Ze spelen schrikwekkende spelen
zonder woorden.

Het spook daalt neder
maakt tongen los
maar spreekt geen woorden.
Het spreekt vuur.
Door een god aangestoken,
wordt taal
een voorspelling
van vlammen en een toren
van rook en uitstorten
van verbrande lettergrepen,
betekenisloze as.

Het woord van de mens
is de dochter van de dood.
We spreken omdat we sterven.
Woorden zijn geen signalen, het zijn jaren.
Zeggend wat ze zeggen,
zeggen de woorden die we zeggen
tijd: ze benoemen ons.
We zijn de namen van de tijd.

Spreken is menselijk.



Vandaar dat ik, geconfronteerd met de enkelheid van mijn bestaan en het verlangen ook een leven lang in Montevideo te slijten, heb beslist om droogweg een checklist te maken. Een analytische beschouwing van uitgerookte lettergrepen die misschien aan hun werkelijke betekenis voorbijgaan, maar niettemin gewag maken van zieleroerselen die allicht van doen hebben met één of meerdere godheid. Dionysus, Eros, Ra.


Montevideo:

Zee (als kind geboren aan de boorden van de Noordzee een niet onbelangrijk gegeven; bovendien bewezen door eerder vermelde steden in de smaak gevallen, zoals Cape Town, Qingdao en San Francisco): CHECK.
Zon (een kind van de zee is ook altijd een kind van de zon: het kan niet anders): CHECK.
Frisse zeebries als tegengif voor bovenstaande: CHECK.
Boulevard om langs zee en in zon en door wind te flaneren: CHECK.
Groen (parken, bomen langs lanen): CHECK.
Behulpzame vriendelijke bevolking (zoals twee jongelingen die vragen om een Rizlablaadje maar eigenlijk ook bedoelen zet je bij en doe met ons mee): CHECK.
Uiterlijke vertoning van affectie (zoals mannen die op date gaan met een enkele bloem in hun hand, of koppels met de handen net niet in de ander zijn/haar broek - not a thumb between them): CHECK.
De Kunsten: CHECK.
Warme luide feesten: CHECK.
Billijke taxi's: CHECK.
Fietsers: CHECK.
Ondanks twee vorige toch wandelbare afstanden: CHECK.
Kevers en Vespa's (niet de insecten): CHECK.
Deftige lokale en goedkope pils (twee euro voor een literfles): CHECK.
Kraampjes langs 't straat waar je voor een appel en een ei een hamburger, een hotdog of ander vettig en rap eten krijgt: CHECK.
De Tagada (niet meteen een prioriteit, maar aangezien hier een soort gefixeerde kermis langs het strand staat met een Tagada...): CHECK.
Coole vlag (van het land, stadsvlaggen daar doe ik niet aan mee): CHECK.
Nog coolere president (die van De Speech): CHECK.
Maté en saffen: CHECK.
Stadsderby (Penarol vs. Nacional, waarvan de eerste net de titel binnenhaalde en dat morgen in het Estadio Centenario voor het eerst met de thuissupporters komt vieren – en met mij ook erbij, vaneigens. De kampioenenmatch!): CHECK.

Nood aan English teachers: NOG UIT TE ZOEKEN

Hmmm... The plot thickens.

vrijdag 7 december 2012

Appelcake en maté


Rosario, stad van quadra's en autovrije winkelstraten, waar ik in een hostel belandde dat middenin een verhuis zat. Will work for beer, staat er blijkbaar op mijn voorhoofd geschreven, en dus geschiedde. Heb er twee dagen bedden uiteengehaald en terug ineengezet, de vijf straten tussen oud en nieuw afgelopen met in mijn handen ornamenten en bloempotten en in de laadbak van een aftandse truck met open achterkant meegereden, tussen zetels en matrassen. We zijn gelijk illegale Mexicanen, zei de Argentijn die er ook bijzat. Humor is overal ter wereld van dezelfde plank. Voor wie ooit in Rosario geraakt, verblijf in Hostel Lechuza, en weet dat deze wereldse dienaar er heeft aan meegebouwd in ruil voor bier en ook wel empanadas: deeg rond vlees toegeplooid, of kaas (roquefort!) en ui, ander groensel erbij erin.

Het was er stikheet, die drie dagen, (ik heb ook voor één dag niet gewerkt, ja. 'Werken' is in Argentina trouwens een volledig ander begrip dan bij ons, en houdt een ontelbaar aantal pauzes in waarin men sigaretten rookt en maté drinkt, een soort van thee, koud of warm, maar ik verkoos koud, die men in een houten tas vol groen bitter spul schenkt om dan door een zilverkleurige gebogen en soms versierde riet met onderaan een filter te drinken. En te delen. Het is er tussen tien uur 's ochtends en zes uur 's avonds toch veel te warm om flink door te doen. Dat is, inderdaad we kunnen tellen, acht uur van vooral maté drinken en saffen roken, en af en toe een stoel verzetten. Wat een stijl!) tot een uur voor vertrek de hemel groen werd en enkele minuten later losbarstte zoals ik nog nooit eerder in mijn leven een hemel dat zag doen: veelkleurige bliksemschichten en druppels van een liter die de straten in mum van tijd veranderden in beken. Lap, heel het terras blank; dat werd dweilen. En maté drinken en saffen roken.

Dan alweer een nachtbus op, maar de tijd van stinkende en uitdeinende vetzakken van Bolivianen ligt gelukkig lang achter me; het was weer ritje van zachte en naar achter hellende luxezetels, met comida included: een potje rijst met mais en erwten door, kipfilet, broodje, schel kaas, schel hesp, een halve abrikoos op siroop en wat ik dacht dat een stuk goeie appelcake was: geel van binnen met bovenop bruingebakken schellen. Ik ben een fan van goeie appelcake: zacht gebakken deeg met stukken natte, liefste zure, appels erin, heerlijk. Dus na de abrikoos had ik mijn zetel al laten kantelen en me verheugd op dat smeuïg zoet en zurig dessert tot de tanden erin gingen en het bleek te gaan om een soort van koude hard geworden gratin. Die ik na die ene hap heb laten liggen op het plastieken tafeltje dat je op je schoot krijgt om te eten. De steward die het even later kwam ophalen moet gedacht hebben, die rare gringo lust vast geen patatten, maar zo is het niet. De 'appelcake' zou perfect gepast hebben bij de gekruide kipfilet.

Een uur of twee geleden in Montevideo aangekomen. Hoe het er hier aan toegaat leest de geïnteresseerde één dezer komende dagen op deze plek. Wat ik wel al kan zeggen is dat er, tijdens de weg van de terminal naar de hostel, geen bocht werd genomen of er stond iemand op de hoek maté te drinken en saffen te roken.


Adios,

Jovenito

maandag 3 december 2012

Ode aan Argentina


Oh Argentina, met uw duurdere prijzen en mooiere mensen, wat doe je de reiziger aan? In plaats van in uw bars rond te hangen - kunnen hangen - koopt hij met briefgeld dat zo oud is dat het als een lapje stof aanvoelt melk, kahlua en wodka en beschenkt zich met mate in de hoven van hostels, ook als dat stiekem moet gebeuren. Niet alleen natuurlijk, maar nog steeds even in het gezelschap van de twee Duitse sinds Uyuni. En wanneer hij in het eerste licht, want toch in een club beland, naar huis strompelt om zijn moë hoofd eindelijk te rusten te leggen, ontwaak je al luid en onachtzaam, maar niet zonder zes uur later alweer te slapengaan en winkels te sluiten, net wanneer hij opwakkert met een hongergevoel.

Wat ben je heet, wit en hemelsblauw land, van wie de mensen spreken in een moeilijk verstaanbaar Spaans, lui lispelend. Al bij een enkel blokje om loopt het zweet uw bezoeker reeds van de nek naar benden tot de bilspleet. Dat hij straks daardoor alweer de was moet doen, stemt hem triest. Ook lavanderias kosten veel lapjes stof. Gelukkig was de club tot twee keer toe voor niets, daarpas in Cordoba, waar hij met de ontvreemde bretellen van een slapende dronkaard die naar zijn bed gedragen moest en een semitoevallig achtergebleven snor te dansen stond. Een gekscherend gezicht, waarschijnlijk, maar daar hebt u toch een kleurrijk patent op. Bij de volgende beurt vliegt het wormpje er gewoon weer mee met de baard af.


(En dan plots, het regenseizoen dat op de hielen trapt; eindelijk, stiekem van tussen je bergpassen en heuvellanden. Tegelijkertijd met de eerste sneeuw in het land dezes reizigers moeder, blijkbaar – veel geluk daarmee trouwens, lieve lezers.)

Aanvaard, Argentina, tot slot het bescheiden offer van de verkenner aan die zakkenroller van uw tweede stad en behoud hem van ernstiger onheil straks in uw eerste en even voordien ook Rosario. Het was geen al te dure camera, en bovendien scheelde er iets definitiefs met de lens. Daarvoor zijn oprecht excuus. De geheugenkaart, nieuw gekocht bij vertrek, is daarentegen wél in onberispelijke staat. Hopelijk brengt die uw arme dief iets op. Huil maar niet.



Uw immer genegen,


Jovenito

dinsdag 27 november 2012

Universitario Sucre vs. Bolivar La Paz


Zondagnamiddag kwart voor vier aan het Estadio Patria van Sucre. Een zee van mensen is toegestroomd in de slecht gepaveide straten rond het stadion. Oude vrouwtjes verkopen ticketten voor twintig Bolivianos, dat is twee euro. Zelfs na meer dan een tien dagen in dit goedkope land word ik nog dikwijls met verstomming recht voor de raap geslagen. Twee euro voor een voetbalmatch van negentig minuten...

Het zijn er uiteindelijk wel maar 75, want de rij om langs wat de enige ingang lijkt binnen te geraken slingert zich ongestructeerd langsheen de vernoemde dametjes; ze verkopen ook popcorn, chips, suikerspin die veelkleurig op een lange stok zit gestoken die ze hoog boven hun hoofden ronddragen. Drinken uit zakjes, ook in vele kleuren, en soms bruin met een pruim in. Daar heb ik nog niet van durven proeven.


Ik mis het eerste doelpunt, de 1-0 van Universitario, want er wordt elk kwartier een goal gemaakt. Eindstand: 3-3. Logischerwijs is het aan de rust 2-1, nadat Bolivar met dominant spel eerst heeft gelijkgemaakt, en de thuisploeg een lichte strafschop krijgt toegekend, feilloos omgezet. Tegen de gang van het spel in, dat wel.

Bij het begin van de tweede helft krijgt Bolivar een vrije trap recht onder mijn neus en dan gebeurt er iets dat ik nog nooit op een voetbalveld heb gezien. Nadat de scheidsrechter de bal heeft klaargelegd, spuit hij met een witte spuitbus een lijn voor de bal, ik denk met van die kerstmis namaaksneeuw, gevolgd door zeven stappen en een nieuwe lijn, waar het muurtje mag staan. Ik vind dat cool.

Met nog een kwartier te gaan, maakt Bolivar de oververdiende derde treffer, en komt daarmee 2-3 voor. Een minuut later verstuurt de rechtsvoor een gemeten voorzet naar de diepe spits die gelijkt op Cavani, zuiders, lang zwart haar en bovendien speelt Bolivar in hemelsblauw van Napoli. Hij plaats zijn vallende volley net naast. Een dure misser, want vijf minuten voor affluiten legt de dikke spits van Universitario de eindstand vast met een afgeweken schot. Iedereen recht op de banken, juichend, lachend elkaar knuffelend en in de armen vallend. Naar een voetbalstadion gaan volstaat soms, dikwijls, om sociale sceptici te overtuigen van het feit dat het met de mensheid wel goed komt. Als het voetbalfans zijn, tenminste.

Dit alles stond in scherp contrast met het gebeurde van 24u later, toen ik begon aan een twintig uur durende trip via Villazon naar Salta, Argentinia; en waar de eerste tien uur van de etappe een lang uitgesponnen gevecht is ontsponnen met een dikke heel erg stinkende Bolivaan. Het betrof mijn hoofd wegsteken achter het gordijn met het raampje op een kier en met mijn redelijk sterke linker dijbijn zijn tot op mijn zetel diep uitzakkend gat terugduwen, net als zijn armen en gedeelte van het bovenlichaam toen hij, als een ware corpulent, in korte snokken begon te snurken. Als ik niet kan slapen, dan jij ook niet, stinkende dikzak. En al zeker niet op mijn zetel.

Ik heb de strijd gewonnen, beste lezer, want uiteindelijk heeft hij ten einde raad gevraagd aan zijn vrouw om van plaats te wisselen, wel niet zonder eerst een tirade af te steken die ik heb 'aanhoord', genegeerd met mijn oordoppen nog in en spottend opgetrokken wenkbrauwen. Fucking hell, kan ik er dan doen dat je dik bent, wou ik zeggen in het Spaans, maar ik spreek geen Spaans. Ervaring op vliegtuigen en dergelijk heeft me wel degelijk geleerd dat je kordaat moet optreden tegen avontuurlijk vlees van reizende buren. Want eens je begint met toegeven aan die ongeoorloofde territoriumdrang, duurt het niet lang vooraleer je jezelf bevindt in een marginaal hoekje van het voertuig. En ik ben nu eenmaal een wriemelaar die zijn ruimte niet zozeer nodig heeft om tegelijkertijd in te vullen, maar eerder als bewegingsvrijheid. Misschien leed ik wel aan claustrofobie was ik niet zo klein geschapen. Revelaties.

Ik moet enkel, hier en nu fris gedoucht in Argentina, mijn ogen sluiten om de geur te herinneren: een penetrante mengeling van kak, pis, zweet en net gelooid leer, zoutig.


Tijd voor steak!

vrijdag 23 november 2012

Ondertussen onder de evenaar


Ik heb werkelijk VANALLES gedaan in de tijd tussen het laatste schrijven dat al dateert van twee weken geleden in het provinciestadje Trujillo in Peru en nu, in Sucré, Bolivia. Een schandalig lange tussenpoos.


Het juiste moment dus voor een resumé, me dunkt.


In Lima rondgelopen, een reggaefeest gedaan met een Fransman en drie Peruanen die van geen ophouden wisten (op de terugweg klonk vanuit een appartement op een derde verdieping het geluid van een huisfeest; en ik zag het fonkelen in dat paar Franse ogen maar het was al bijna terug licht en bovendien gloeide mijn voorhoofd van de koorts; een kadootje van m'n fevre amarillo vaccin waarvan ik, aangezien al bijna een week in Bolivia, ondertussen weet dat het een maat voor niets was. Niets trots gele kaarten tonen aan de grenspost), langs het strand gewandeld, vriendjes gemaakt en een controversiële beslissing (voor mij geen Machu dingens meneer!), gevlogen naar Arequipa omdat 15 uur in toegeplooid in een bus met lopende darmen een erg slecht idee leek, gekart zonder helm aan en gaan raften met mijn drie vrouwen, twee Canadese en een meiske van Hawai, Make-out-Meghan, dat enkele dagen geleden nog een mail stuurde dat ze me mist. Schoon toch. En 's avonds speelden we drinkspelletjes waarvan er eentje me bijna fataal werd: Power Hour. Drink elke minuut een shotglas bier; een opdracht die verraderlijk simpel lijkt (ik dacht, hell, dat is trager dan normaal op café). Niets is minder waar, en al zeker niet na vier white russians (het was happy hour, nvdr.).

De grensovertocht, later, zou zelfs zonder de kater een chaotische bedoening geweest zijn – ik had ervoor geopteerd de snellere maar 'minder toeristische' weg te nemen, en was er, langs de oevers van het Titicaca-meer, de enige gringo. Het gevolg: opeengepakt in een klein busje tussen oude madammekes die naar kaka roken in La Paz toegekomen rond negen uur 's avonds in een buurt waarvan men in de Lonely Planet schreef: loop er 's avonds alstublieft niet rond. Gelukkig voor de zeden zaten er in het busje ook twee Peruaanse jongelingen die met me en hun sleeptouw op zoek gingen naar een hostel en van de nood meteen een deugd maakten door in plaats van direct verder te reizen naar Argentinië een nacht in de hoofdstad te blijven: we zijn gaan clubben; de muziek dreunde, de toiletten stonken want er lag met stront versierd wc-papier op de grond (men mag hier, net als in Azië overigens, enkel wat uit het lichaam komt doorsjassen) en ineens spetterde er ook bloed in het rond, tot tegen de muren en het plafond want er waren er een paar beginnen vechten, met opengesperde ogen en opeengeklemde kaken; het teken voor het Belgo-Peruaans verbond van de vrijdagavond om andere oorden op te zoeken. Het werd uiteindelijk 4 uur, een teken dat het desondanks goed was.

's Anderdaags gingen de Peruanen verder, en heb ik twee dagen op mijn eentje in La Paz rondgeslenterd. Adembenemende stad, en niet enkel door de hoogte. Vervat als in een kom tussen de bebouwde flanken ligt de stad langs een enkele centrale as uitgesmeerd. Er is een Burger King en geen McDonald's. Overal in de straat kun je voor 10 eurocent een glazen fles cola drinken terwijl je even poseert, euh pauzeert, om in korte halen een halve sigaret te roken. Ben halverwege de tel kwijtgeraakt. Heb op pleintjes gezeten en gemijmerd en gelezen, en volgend gedicht vrijelijk en toepasselijk vertaald. Het komt van Nobellaureaat en Mexicaan Octavio Paz:


De Straat

Een lange, stille straat.
Ik wandel in zwart en struikel en val
en sta op, en ik wandel blind, mijn voeten
stappen op gestilde stenen en droge bladeren.
Iemand achter me stapt ook op stenen, bladeren.
Als ik vertraag, vertraagt hij;
Als ik ren, rent hij. Ik draai me om: niemand.

Alles donker en deurloos
draaiend en draaiend om de hoeken
die eeuwig leiden tot de straat
waar niemand me opwacht, niemand me volgt,
waar ik een man achtervolg die struikelt
en opstaat en zegt wanneer hij me ziet: niemand.



Maar het duurde niet lang, dat gevoel van eenzaamheid, want eens de grafzerken van La Paz uitgewuifd in Uyuni alweer in een leuke groep beland, en het waren weer allemaal meisjes. Wel niet voordat 'de reiziger' (die zelfverklaarde hippie die geconfronteerd met iets dat niet in zijn betaalde plan past, verandert in een onhebbelijk zelfingenomen en egoïstisch wezen) me had geweigerd in een, toegeven, al redelijk volle zoutvlakte tourjeep. Gelukkig maar, anders had ik over de salar van Uyuni gedenderd in het gezelschap van twee meter lange Britten en Oostenrijkers in plaats van vier mädchen, twee schweizerdeutsch en twee echt deutsch. Genau.

Men werd er stil van, van de hallucinant oneindige witte vlaktes, enkel doorbroken door hier en daar een eilandje waar gigantische cactussen op groeien, als een soort van sadomasochistische natuurdildo's. Sommige zagen er exact zo uit: een lange stengel met ronde kop met aan de voet zo'n uitstulping om de clitoris te beroeren. Niets is de schepping te gek.

Geslapen in een hotel gebouwd uit zout. Lippen gekraakt aan de droogte van de lucht – ze zijn er nog altijd niet van hersteld maar enkel mietjes kopen lippestift. En opgestaan om vier uur 's ochtends om de zon te zien opkomen. Dat was van in Mongolië geleden.

Maar dus hier en nu in Sucré al schrijvend, alwaar ik net gaan staren ben naar een verticale rotswand waar 68 miljoen jaar geleden sauropoden en theropoden hun pootafdrukken achterlieten, zich allerminst bewust van het historisch feit of de kracht van de tectonische platen die hun sporen ooit zouden verheffen tot een toeristische attractie, maar enkel oog voor elkaar: jager en prooi, een wrede vereeuwigde dans der natuur.


Het zijn de laatste dagen Bolivia, maar dat deert niet. Schoon land en lieve mensen die voortdurend in verkleinwoordjes spreken, en dat ligt me wel. Adios amigos, ik ga voor veertig cent, un pesito, iets eten van langs 't straat. Want niets deert.


Uw Joven

donderdag 8 november 2012

Platte rust in Trujillo


Het was nodig, na bijna twee weken van hot naar her rennen in het zog van een Koreaan. Elke dag een stap zetten naar een eindbestemming is niets voor mij – te veel vaart. Liever loop ik eens goed door om dan fatsoenlijk uit te rusten.


Vandaar: vijf dagen platte rust in Trujillo, een overzichtelijk en prachtig bewaard koloniaal provinciestadje aan de kust waar ik een vriend maakte, Tito, die me de eerste avond al meepakte naar een gigantische feest met allemaal dansende Peruanen, de meesten dronken, en ikzelf natuurlijk niet in het minst. Of het strand van Huanchaco, dat we bereikten via de vuile kant, door een wirwar van stinkende stoffige straatjes – ik zweer het, Tito zei toen ik ostentatief mijn neus optrok 'honden- en andere beestenkak' maar ik wist zeker: deze meur is des mensens, mij maak je niets wijs. We liepen er om goeiendag te zeggen tegen een jeugdvriend - ik schudde zijn hand terwijl vanonder de golfplaten wanden van het vertrek de pis van zijn moeder of zuster wegliep.

Het was een surfdorp met sterke westerse inslag, trouwens, waar we na een uur wandelen belandden. We hadden het er daarom ook gauw gezien, met een fles van de beste rum van het land, gezellig. Wel interessant was het feit dat de ganse promenade er ooit plotsklaps gereduceerd werd tot puin omdat ineens het waterniveau definitief twee meter besliste te stijgen. Weirdness.

Natuurlijk was er ook een beetje plaats voor 'het nut': de schade die mijn slordige voorbereiding heeft toegebracht aan mijn reisplan ingehaald door in het Clinica Peruana Americana een shot contra la fiebre amarilla te verkrijgen, een avontuur dat me toch wel een dag heeft gekost; de helft van de dag zelf, de andere helft 's anderdaags, toen m'n lichaam blijkbaar iets meer nodig had dan het normale aantal uren slaap. Maar anders mocht ik Bolivia niet binnen.

Ze prepareerde zorgvuldig de spuit voor, mijn knap verpleegstertje, met het vaccin dat ik in een koelbox vanuit de farmacia had meegekregen, nam vervolgens in de beslotenheid van een gordijn op de dienst emergencia de spier van mijn schouder tussen twee vingers en plantte er kordaat intramusculair de naald in. Daarbij liet ze ontvallen een mooie, doch helaas al te schaarse glimlach en ik dacht terug aan die vorige keer op een tafel onder steriel wit laken, toen ik een minstens even schone en jonge dokteresse moest vragen om aan mijn ballen te voelen omdat ik dacht dat ik er kanker aan had. Dit enkel om te zeggen: ze zijn dun bezaaid, mijn doktersbezoeken, en ik heb meestal chance met het medisch personeel.

Vanavond laat, kwart voor elf plaatselijke tijd, vertrekt alweer de bus: negen uur recht naar Lima. Ik verwacht niet van veel te slapen, heb mijn machinerie opgeladen voor die zware momenten net voor het opkomen van de zon, waarop iederéén slaapt behalve ik en de chauffeur, om dan, 's ochtends in de vroegte, met hier in Trujillo gewonnen stoutmoedigheid en zelfvertrouwen één van die gekke taxichauffeurs naar het juiste steegje te sturen. Ik heb immers gehoord dat Lima zelfs naar continentale standaarden qua zootjes ongeregeld een zeldzame kroon spant.


Kortom, weer een vaartje naar mijn aardje.


zondag 4 november 2012

Over het verlaten der Ecuador


Dingen die men als reiziger met spijt kan achterlaten in een land vol verrassingen, een land waarover die gerukzakte op voorhand niets had vernomen; geen 'dat moet je zien'-s, 'daar moet je heen'-s

Dus wel: prachtig lachende mensen – vrouwen getooid in heldere kleuren, zwarte schoentjes met een lage hak, een bolhoedje en soms een gouden tand die de zon weerkaatst, mannen in voetbalshirts die spontaan hun kunnen/kennen van de stad, het dorp in kwestie tonen en beide in hun ogen een helder brandend vuur van levensvreugd en goedaardigheid; van de taxichauffeur tot de wegenwerkster, van de jongetjes die in het park de ommehaal proberen tot de zwetende jongedame met haar tong op de dansvloer van sexy feeststad Cuenca – en landschap en steden die aan hen de adem ontnemen die er passeren.

Zoals Quito, met haar prachtig onderhouden pleintjes achter haast elke hoek en de veelkleurige huisjes tot in de 'gevaarlijke' buitenwijken toe.

Zoals tijdens de duizelingwekkende busritten langs nauw beslagen slingerwegen, slechts deels verhard, via dorpen met ronkende namen als Riobamba, de laguna nabij Latacunga met llamas op de flanken en de nacht in het koude hostel waar de Koreaan en ik samen met een Gronings koppel en twee Amerikaanse en een Schotse het zeer amusante 'Shithead' speelden. Ik was 'm twee keer, de shithead, van de vijf spelletjes. En shithead is in deze een langer meer beduidend woord voor loser.

Ja, zelfs de compleet overbodige rit naar onooglijk Alausi, waar een toeristentreintje rijke Duitsers en Amerikanen – de prijs voor een retourtje: 25$ - langs een rotsformatie rijdt om te tonen waar indertijd het aanleggen ervan aan 2500 mensen, vooral zwarte Jamaïcanen, het leven heeft gekost door onzorgvuldig ontsteken van dynamiet, racisme, malaria en gele koorts.
Ze vertelde het met een luguber soort van trots, maar was tegelijkertijd ontwapenend charmant, de gidse, zodanig zelfs dat toen ze de tour afsloot met de dooddoener 'Any questions?' de vraag 'Do you have a boyfriend?' hitsig lag te branden op mijn lippen. Omdat ik ondertussen al had gemerkt dat ze geen trouwring droeg.

Vandat alles laat ik dus achter; ben van noord naar zuid met bussen heen getrokken en toen, net over de grens met Peru heb ik even achterom gekeken en met m'n wijsvinger een ingebeelde hoed aangetikt, als een verdwaalde eenzame cowboy, een gringo met een verbrande neus.
Mijn uitleg daarvoor: hij steekt zo ver uit meneer. En de zon staat altijd bijna loodrecht op de hemel.

(Zo ver zelfs dat een ingeweken Barcelonees in feeststad Cuenca waarmee ik tegen het ochtendgloren op de straatstenen was beland, niet te overtuigen viel van het feit dat ik geen 'fucking jew' – zijn woorden – ben maar een gedoopte kaloot.
Hijzelf verloor ooit wel ritueel zijn voorhuid en stond op het punt dat met bewijs te staven tot ik zei 'ik geloof je op je woord.')


Ondertussen ook in één trek het noorden van Peru doorkruist, want dat blijkt toch maar een zootje ongeregeld van heel erg veel zand en die gigantische duinen, naar 't schijnt een toeristische attractie op zich maar het is niet omdat iets hoger uitsteekt dan je gewend bent dat je er ook zomaar op moet kruipen.

zondag 28 oktober 2012

Amalia

Voorzichtig kijkt ze door de spleet tussen haar zetel en die van slapende mama naar het ongewone gezicht van de overduidelijk buitenlandse grensoverschrijdende reiziger, ik. De huid rond haar donkerbruine ogen – haast zwart – spant op; ze lacht ingetogen want ik heb net een klein beetje gezwaaid en een oogje getrokken.

Snel verstopt ze zich achter haar rugleuning. Om een seconde later te herverschijnen, deze keer van boven de hoofdsteun. Heel even maar, en enkel voorhoofd en die donkere ogen die alweer op lachen staan. Ik voel dat ze sebiet weer tevoorschijn komt en verstop mijn hoofd achter mijn handen. Dat spel van welles nietes gaat even door, ik bedenk honderd verschillende bekken, leer haar de high five en de high ten – de lach rond haar kijkers transformeert naar een luidkeels gegiechel telkens wanneer ze mijn vervormd gezicht ziet: de vismond, knipogen afwisselend als een knipperlicht, flapooortje (want ze heeft er eigenlijk wel een beetje), de John Travolta/Uma Thurman-move tijdens de Jack Rabbit Slim's Twist Contest; ezeloortjes bij jezelf, varkensneus... I'm on a roll here. Amalia lacht de keutels uit haar neusje; zo hard dat ik moet ingrijpen met zakdoek van papier. Ze laat het gewillig toe.

Wanneer ze haar armpjes langs een van beide zijden doorsteekt, trek ik ze hard maar voorzichtig naar me toe. Ze doet hetzelfde met de mijne, die verbeeld haast uit de kom worden gerukt. Onder haar nageltjes zit zwarte vuiligheid, en haar handjes plakken. Foert. Als ik dan toch ziek moet worden, liever zo. Liever een darmparasiet door de speelse onhygiëne van een breedlachend kind dan van onzorgvuldig water drinken. Ondertussen is ze flink beginnen zweten van de commotie, en plakt het haar dat vanuit roze elastiekjes is losgekomen rond haar voorhoofd.

Ze begint nu ook honderduit te vertellen, maar Kinderspaans is moeilijker dan gewoon Spaans dus ik begrijp er niet veel van. Enkel herhaal ik op vragende toon het laatste woord van haar steeds langer wordende zinnen. Ook dat vindt ze hilarisch, kirrend van plezier.

Mama is even wakker wanneer een verkoopster met bevroren kokoslolly's langskomt. Ze koopt er één die ze deelt met haar dochter. Wijd opent Amalia haar mondje om de koude snoep helemaal binnen te krijgen, waarna ze met de van de stok afgebroken buit terug boven haar hoofdsteun uit komt gestegen. Haar met witte brokken koude kokos bezaaide tong steekt ze naar me uit. Delicioso, vraag ik. Ze knikt. Verder vouw ik nog vliegertjes, doe haar mijn bril en zonnenbril dragen die ze als spel niet meer terug wil geven, en probeer ik haar een, als evolutie van de high five en high ten, een handenklapspelletje te leren.

Een uur of twee drie gaan voorbij. Dan is mama voorgoed wakker en trekt ze haar dochter een roze jasje aan. Amalia begint te wenen, maar niet voor lang. Enkele minuten later schoudert de moeder dochter en loopt ze naar de voorkant van de vertragende bus. Amalia steekt haar handje in de lucht, zwaait en roept met haar hoge stemmetje adios. Ik antwoord, adios chiquita, en zwaai terug. We doen dat voor de hele lengte van de bus, en dan verdwijnt ze. Ik kijk links van me door het raam en vrees op voorhand al voor hetgeen ik dan zie: uit grijze betonblokken opgetrokken krotten met tinnen golfplaten daken.


Voor de twee uur die resten van de busrit naar Quito concentreer ik al mijn energie op de hoop dat Amalia een ander lot mag wachten dan de bevroren kokos leuren waarop ze zo verlekkerd is. Ik ben bereid om de volgende twee maanden op niets anders meer te hopen, niet voor mezelf, niet voor iemand anders op de wereld.


Een dag later, in de stad in het midden van de wereld, Mitad del Mundo, zet ik mijn gat neer op de lijn van de evenaar om naar traditionele Ecuadoriaanse dans te kijken en bedenk van ja, dat ze dit ooit mag doen, de kleine immer lachende Amalia, en dat ik er ooit, binnen een jaar of tien op huwelijksreis, of zomaar, onwetend getuige van mag zijn. En dat zij mij dan wel herkent, ondanks nog minder haar en een andere bril, en dan te verlegen is om er iets van te zeggen.

 
Daar wil ik, de gebruiken des continents indachtig, zelfs voor bidden.
 
 

woensdag 24 oktober 2012

Expreso Bolivariano

Op het plaza Bolivar doen drieduizend duiven hun ding - fladderen, pikken naar kruimels - terwijl een subversieve burger met zijn witgekalkte gezicht vanonder een blondekrullenpruik honderduit vertelt waarom het met de regering de verkeerde kant opgaat. Wanneer hij naar adem hapt, klapt het bijeengestroomde volk in de handen en wappert met blaadjes van mille of dos mille pesos. Even later troepen tieners samen rond het karretje van een waterijsventer; amper kunnen ze van elkaar de handen afhouden. Slechts wanneer de veelkleurige ijslolly's worden rondgedeeld, stopt de hormonendans van drang.
Daar, in de historische wijk La Candeleria, Bogota, neemt het voetvolk zijn zondag au serieux: flaneren langs de smalle steegjes, arm in arm gesloten met een geliefde, kussend, zich en elkaar door het haar strelend. Ze hebben van de overheid dat recht gekregen – elke zondag is een autoloze.

Drie dagen verstrijken. Het regent vaak, het is er koud. De bedden hebben kleine gordijntjes waarachter de door de lokale priester gezegende reiziger zich nestelt. Hij heeft Montserrat bedwongen, via de treden die men op het eerste zicht met gemak kan nemen, maar het gebrek aan zuurstof in de lucht deed een hart zo hard bonzen dat iemand anders het kon zien door de stof van zijn t-shirt. K'bem, k'bem, k'bem. Op de top was er gelukkig cocathee, die komaf maakte met de beginnende hoogteziekte, een wee gevoel in de maag.
's Avonds is er een nachtbus die negen uur langs nipte bergpassages zwengelt onder een klank- en lichtspel van donder en bliksem.

Zes uur 's ochtends in Cali, en de net toegestroomde reiziger eet één van zijn drie bananen op, geeft de rest weg. Zijn broek lijkt wel bepist, maar dat komt enkel door het lek in het dak van de bus waarin hij uiteindelijk toch dommelde, voor een uur of twee slechts.
Zonder slaap in te halen, bevindt hij zich die avond plots in een salsaclub. Dat de Columbiaanse een dikke kont heeft, zag hij al. Nu gooit ze het ook te grabbel op de dansvloer, tenminste voor hem snel genoeg; knieën boven hoge hakken kruisen elkaar immers op een triplespeed tempo. En kijk, Aguardiente, in het land een anijslikeur, vloeit het meest tussen twee nummers in - de tijd wanneer de dansvloer leegloopt om plaats te maken voor nieuwe koppeldansers. Het berglandschap tussen de stad en het platteland waar de salsaclub zich bevindt, maakt zich stilaan op voor de rijzende zon wanneer de taxi het hostel Tostaky ('Todo esta aqui', de kreet van Mexicaanse vrijheidsstrijders, en tevens de titel van een Noir Désir album, nvdr.) terug aandoet.

Op weg naar Ecuador, ten slotte, stokt de zuidelijke beweging ook nog in Popayan. Een kleine witte stad, geheel in zijn historie bewaard, haast als op sterk water getrokken (formol, geen Aguardiente), waar de reiziger een andere reiziger tegenkomt. Het is een Koreaan, en de anyeonghasaeyo's vliegen heen en weer. Wanneer ze samen in het park op een bank uitrusten na een wandeling door de stad, worden ze plots omringd door tientallen schoolkinderen die allemaal hun eigen naam, Alejandro, Dania, Natalia, Ricardo, Isabella, of die van hun favorite voetbalclub, Deportivo Cali, in het Koreaans op een blad papier willen.



En zo kwam het dat het Korejantje plots weer in Hangul schreef, en zich verblijdde in het besef dat hij het nog kon. In het, ondanks de regen en de friste van hoogtemeters, lichaamswarme, vriendelijke, streling voor het oog zijnde Columbia nog wel. Of hoe het leven toch soms een aardig kronkelend loopje neemt.

vrijdag 19 oktober 2012

LA

LA lijkt op een stad die je bouwt in SimCity 2 en waarvan je na een paar uur denkt godverdomme ik begin een nieuwen omdat er bijna nergens hoge flatgebouwen verschijnen, enkel van die lage shitbebouwing waardoor er, hoezeer je ook probeert door meer snelwegen te bouwen, overal en altijd gigantische files zijn.

Een ervaring die ik heb gedeeld met drie Zweden, die me leerden hoe een lange vlucht door te komen zonder dat verschrikkelijke lot - door security gaan tijdens een tussenlanding om, ochere toch, snel een sigaret te gaan roken: Snuss. Tabak om onder je lip te steken. Heerlijk.
Het was overigens op de terugweg van Univeral Studios dat we gezellig met een miljoen LA´ers stonden aan te schouwen om uit Hollywood weg te raken, terug naar Venice Beach. Kilometers file over vier tot vijf rijvakken. Maar de studio´s waren wel fun: van de Simpsons, Jurassic Park (een kletsnatte splash maar het was poepheet dus na 10min alweer droog) tot The Mummy, en vooral Transformers, waarin je in de buik van een Rescue Bot kruipt om in een storm van 3D-effecten de wereld te redden - wat ook lukt, leidend tot, als afsluiter, het dankwoord van Optimus Prime: "Well done, freedom fighters." Hell yeah! (Bovendien hadden we een beetje van dat aan mijn afflictions voorgeschreven medicijn gedeeld. ´Anxiety´ and ´insomnia´ zijn, ter informatie, het equivalent van ´sesam open u´ in de Californische grot van de 40 rokers.)

Verder in de Capital of Entertainment: De beste, hoe kan het ook anders, fastfoodburger van het land gegeten: In ´n Out Burger! Vergeet de Whopper! En de lekkerste donuts gegeten bij Krispy Kream, waar je door glas kan kijken hoe de zoetigheden van de band rollen en in vet worden gedompeld om dan te worden afgewerkt met een laag suiker. En een dag op het strand van Venice gelegen, voorwaar.

Ik ben gisterenavond laat in Bogota geland, en vanaf nu wordt het reizen weer een uitdaging. Had beter Spaans geleerd, dacht ik toen de taxichauffeur honderduit begon te vertellen over de stad. Het lukt wel, maar niet genoeg. Er is zoveel te vertellen, te vragen, en ik KAN niet. "Me gustas Falcao, y Valderrama," tot meer bleek ik niet in staat toen het heilige onderwerp voetbal ter sprake kwam. China en Rusland waren daarin ´makkelijker', want daar versta je toch geen barst van. Veel frustrerender is het wanneer je de vraag wél deels verstaat, maar niet kan antwoorden.


Afijn, vanaf volg nu ik zonder uitzondering de zuidelijke kompasnaald. Er is een route die me via Cali over de grens met Ecuador kan brengen. Dat lijkt me een solide plan voor de volgende anderhalve week. 

Adios!

zondag 14 oktober 2012

Als tegengif?


 
een plezant relaas over een weekend in een kuststad zonder doping of politiek schandaal.
(= een belofte)


 
Hart opnieuw door stad gestolen

 

De geschiedenis herhaald; deze blog kopieert zichzelf. Steden veranderen enkel van naam. Het was immers alweer van dat:
 
Op de derde dag van zijn vijfdaagse in San Francisco reeds, zei het korejantje: “Hier in deze stad laat ik straks op weg langs Powell Street terug naar de trein zo noodgedwongen weer een stukje.”
Zaterdag 13 oktober 2012, meer bepaald, net na de middag, op de Golden Gate Bridge, ook wel het mooiste functionele door mensen vervaardigde reuzeding. Met naast een adembenedend zicht op de skyline van het financial district en de Bay Bridge die er vertrekt, zomaar gratis en voor niets Alcatraz erbij; het eiland dat zo dicht bij de oever ligt dat iedereen denkt 'dat kan ik zwemmen.'

Quite the mindfuck.

Of toen een mooie tram verscheen en hij dacht 'oh wat een mooie trams hebben ze hier', tot vijf minuten later dezelfde tram maar in andere kleuren passeerde. En nog vijf minuten later nog een tram, fel oranje en van een ander model met houten deurtjes. Drie verschillende modellen rijden rondjes, en geen enkele heeft het kleur van een ander.
(Nog voertuigen die men hier in het beeld kan zien: Ferries, recent en van de twee vorige eeuwen, cruiseschepen, zeilboten, oude boten van verschillende types zoals stoomboten, ook trolleybussen, treinen, de wereldberoemde steile trammetjes waar je met twee voor moet zijn, een bestuurder en een remmer, aller soorten vliegtuigjes, sommige met banners die een sierlijk bocht maken waar Market Street het water bereikt, BLIMPS, en net wanneer je denkt 'ik heb alles gezien', draait plots een knoert van een amfibievoertuig voor toeristen de hoek om. Groot en wit, met een bulderende dieselmotor.)

Zes uur heeft hij gewandeld, rondgestaard, van hostel tot overkant Golden Gate burg en terug; om daarna gin en tonics te drinken met een Kiwi, een enorme Vietnamese plat te vreten en te gaan slapen als een stronk.

En de volgende dag waren zijn benen zo moe dat hij languit niets ging doen op bankjes tot de avond viel, terugdenkend aan een gedicht van meneer Paul:

Nu is van Kalifornies goud de tijd;
De sterrevende zon vergaart
Haar krachten voor een verre vaart,
De laatste van die dag, ter aardewaart.

Daar heeft de zon een laatste maal
Haar stervensweeë gouden praal
Verzameld in een houten tremportaal.

***


En nu het hier toch gaat over steden: arm Antwerpen dat misbruikt wordt, want een begane burgervader wegstemt voor een populistisch manneke met maar één meedogenloos doel voor ogen, en dat is niet burgemeester van Antwerpen worden.

Patrick Janssens verloor als een kind een levenswerk.

Maak u klaar sinjoren, ratten en ander gespuis, voor zes jaar wanorde en -beleid van dikwijls onervaren partijpoppetjes die nu zelf het speelgoed of de afstandsbediening in handen krijgen waardoor de stad onder luid gedreun, keboem keboem, kapot gaat.

En arm De Haan ook. Wie zijn ze toch, die meer dan duizend mensen? Komt iemand die ooit tegen op straat?


(belofte verbroken)

donderdag 11 oktober 2012

Toronto/Niagara - to California

Er stijgt een wolk van water op in de verte, het gevolg van de duizenden liters waters die er naar beneden donderen, maar wat je vooral ziet zijn de casino's. En het reuzerad van het plaatselijke disneyland. Japanse meisjes die denken dat ze in een videoclip spelen en het arme vriendje dat dat allemaal moet documenteren, een dikzak van Tennessee die met zijn vrouw vreemden aanspreekt om nationaliteiten te verzamelen, gift shops, meer gift shops, pizza met friet, frisdrank. Niagara fails.

Het was een deprimerend zicht en de kransen en andere gedenktekens die langs het pad van de busterminal lagen verspreid, verwonderden op dat moment niet meer. Niet dat ik er suicidaal van werd, maar toch wel droevig; het droevigst sinds 13 september, een kleine maand geleden is dat al.

Toronto daarentegen, was wel een groot succes. Grote stad met brede open straten, een hoge piek in het midden zodat je erg hard je best moet doen om te verdwalen, leuke bars,... helemaal geschikt om een solotrip mee te beginnen en dat heb ik dan ook uitgebreid gevierd. Van de kruk van een naar New Orleans gestileerde basement bar, met ginger-rye cocktails en de glimlach van barvrouw Lindsay - het vriendelijkste vreemde gezicht tot nu toe. Dat heb ik haar ook verteld; wat ze op prijs stelde. Met die schone glimlach van tussen haar mollige kaakjes en helder blauwe ogen.

Maar 's anderdaags was er de vlucht naar LA, dus ik ging slapen.

En toen ik in de luchthaven recht naar de borden van de vertrekkende vluchten stapte, bleek de mijne er niet bij te staan. Maar in plaats van die warme golf van lichte paniek waar onvoorziene situaties als de deze normaal mee worden geassocieerd, stapte ik kalm naar de infostand en stelde er zelf de oplossing voor:

Ik: "Mijn vlucht staat niet op de borden, 't zal in een andere terminal zijn zeker?"

De man aan de infostand: "Momentje... [tiktikklikklik].... Ja, terminal 1."

Waarop me de weemoed bekroop; de herinnering aan de spanning van een gevaarlijk dichtbijzijnd vertrekuur, een grensagent die de wenkbrauwen fronst,... (This is way too easy)

Weemoed vergelijkbaar met wat me tegenwoordig in hosteleetzalen en bars overkomt: terwijl ik vroeger met gespitste oren zat te luisteren naar reizigers met hun verhalen, ben ik het nu die vertel. Saai. Langs de andere kant lijkt het leven meer en meer op een groot feest waar ik, zonder te weten hoe of waarom, op de guest list sta.


Straks vertrekt m'n vliegtuig naar San Francisco. Hopelijk is het daar nog midden jaren '60. Bovendien ben ik gisteren in Venice Beach, LA naar de dokter geweest, en sindsdien fier houder van een bepaald certificaat.

Madness in any direction, at any hour!

woensdag 3 oktober 2012

Moi non plus, Montreal

Hartzeer. De uitdrukking 'er zijn geen woorden voor' heeft me altijd al de kriebels bezorgd, niet gezapig als de manier waarop met de post achternagestuurde computeradapters je bereiken in een land aan de overkant van de Atlantische oceaan, maar direct en snel, als UPS trucks. Geen woorden voor, mijn gat.

Neen. Er is altijd een woord, een zin, een alinea. Of in dit geval: een samenstelling.

Nu de tickets voor het eigenlijke begin van mijn trip – bij aanvang nog een hyperambitieus panamerikaans pad bezaaid met eindeloze vergezichten door de ruiten van een trein en steden met plezante namen (Winnipeg) – geboekt zijn, valt het nakend afscheid van de stad die me omarmde als een verloren zoon heel erg zwaar. Comme une tonne.

Dat komt ervan. Langer blijven dan gepland. Ik blijf hier nog tot zondag, en dat is minstens dubbel zolang als initieel gepland. Dat heeft volgende redenen:

*Raphael en zijn circle of friends zijn geweldig. Zijn broer ook, die andere Bielinski, Piotr.
*Een zin in het Frans beginnen en eindigen in het Engels is van 't leukste dat ik al van talig experiment heb beleefd (vloeken in het Koreaans en dat 'gebarentaal + tien woorden Russisch' met Babushka tussen Vladivostok en Irkutsk komen er nog net voor.)
*Montreal is een prachtige stad met overal groene ruimte, maar blijft tegelijkertijd grootstad (= kleurrijke gekken, clubs, bezienswaardigheden die ik heb gemist; de meer dan interessante doorsnee.)
*Het Huis in de Bergen; want daar komen we net van terug, na een tweedaagse in de kano; deze keer al varend gevist maar alweer – amateur – niets gevangen. (Deze middag klotste de boeg door het water terwijl ik breedlachend met de hond van een meegereisde vriend tussen mijn benen dacht van 'wie had ooit gedacht...'. Ik haat immers honden. Ik haat de buitenlucht. En herinnerde daarop dat net dàt besef de reden was van de hele, nu weliswaar even gepauzeerde, onderneming. Om alles wat je over jezelf en de wereld voor vanzelfsprekend houdt dooreen te schudden.)

Maar dus: dat alles achterlaten levert hartzeer.

Aan de deur. Druk op de bel, 's ochtends vroeg na een lange nacht met wijn en bier.

Huphup boy! Go get the ball!


Dus met het kleur in de bomen verlaat straks ook de herboren reiziger dit land. Hij heeft het zichzelf met de rekening van een muisklik opgelegd. Hij heeft gespeeld met vertrekdata op reiswebsites, op zoek naar betere prijzen en excuses om nog langer te blijven. Hij heeft in tweedehandsboekenwinkels gezocht naar boeken van schrijvers van volgende doch nog steeds verre landen (Marquez Columbia, Vargas Llosa Peru). Hij heeft gezucht. Hij heeft hartzeer.

woensdag 26 september 2012

Het huis in de bergen

"Let's go up into the mountains tomorrow," had Raphael geopperd de dag voordien, meer als vraag dan als vaststaand feit, goed wetende dat zijn gast eerder een stadsmens is dan een natuurliefhebber. 
Hij, de gast, had ingestemd en ging daarna de toiletten in van het Pools restaurant waar de/het borscht nog op de tafel stond waardoor hem een detail van de nakende trip was ontgaan. Dat het niet zomaar op en neer naar een wandeling met occasioneel bankje zou zijn.

Een uurtje rijden buiten Montreal beschikt de familie Bielinski, drie vruchten van twee immigranten, een man en een vrouw uit Krakow, immers over een heus berghuis. Dat besefte de gast pas toen de Audi voorzichtig het steile grindpad ernaartoe afdaalde, na een halfuur slingerwegen, van het soort dat je voelt kriebelen in je ballen, met aan weerszijden een panorama waar echte natuurliefhebbers uren voor op een vliegtuig zitten dat hectoliters kerosine verbrandt. Conclusie: het blad op de Canadese vlag kleurt niet bij toeval rood. Al van bij het begin van de herfst. Felrood. Mooi is dat, die verschoten maple tree.

"Holy shit," riep de gast. "Your family has a cabin in the woods?"

Raphael lachte, haalde het karton met microgebrouwen bier uit de koffer en diepte zijn sleutelbos op vanuit zijn broekzak. "We even have a sauna," voegde hij toe, wat de gast meteen deed gniffelen en terugdenken aan een der laatste wapenfeiten voor vertrek: een doldronken anderhalf uur durende nachtrust in de Ardennen terwille van het nog slechts kort beschoren vrijgezellenleven ener Ramses S. 

Na een korte rondleiding door de decadente blokhut (drie verdiepingen, satelliet, plaats voor twaalf man) daalden de heer en zijn gast enkele tientallen meters af naar het bijhorende ponton. Er lag een kano en een skiff, een surfplank om te windsurfen, maar geen zeil, en een hengel.

"I've never fished in my life," zei de gast, waarop Raphael terstond wormen ging zoeken. Hij kwam terug met een dikke vettige die hij op de drie haakjes aan het uiteinde van de vislijn prikte. Met veel liefde en geduld toonde hij vervolgens voor hoe men een lijn dient uit te werpen, en ondanks de, weliswaar charmante, onhandigheid van de gast lukte dat aardig. Werpen, vijf seconden wachten, katrolleke overslaan en traag inhalen, met de top van de hengel dicht tegen het water zodat de worm zo horizontaal mogelijk door het water klieft. Met af en toe een klein snokje om de forel, want die zwemt daar overvloedig in het bergmeer, de indruk te geven dat de prooi zwak is en een makkie vormt voor zijn bek. 

"I have one," riep de gast bij zijn twintigste poging, maar het was enkel de haak die vastzat in de grond.

"Now I really have one," riep de beginnende visser nog dertig beurten later, want de ervaring had hem ondertussen geleerd hoe het voelt om vastgehaakt te zitten in de bodem. Meerdere kleine snokjes voelde hij nu aan zijn hengel. Blij als een kind begon hij voorzichtig binnen te halen, maar eens de dobber in het zicht werd duidelijk dat de forel het er ongeschonden van af had gebracht.

En de dikke worm, die was verdwenen.

Later die dag gingen ze nog paddestoelen zoeken, maar ook dat bleek een kale reis om van terug te komen. Waardoor ze, 's avonds terug in Montreal, beslisten om pizza te bestellen en naar een Amerikaanse blockbuster te kijken.

zaterdag 22 september 2012

Bye bye wordt bonjour

Kind in Queens nadat moeder zegt we gaan langs hier naar huis:

"No, let's try that way."

Hij wijst met zijn vingertje in de richting van elders, hoopt, nee weet, dat langs die andere kant nieuwe dingen te ontdekken zijn. Mama weigert, maar ik steek m'n duim op in zijn richting en knipoog. je komt er ooit wel, in die onbekende straten.

Een dag later, in het oneindig met onbekende paadjes belegde Central Park loopt een oude Japanner met een T-shirt van Hooters geflankeerd door zijn verrimpelde vrouw langs het bankje van de stiekem rokende Belg terwijl een andere kleine jongen met een gele bal speelt die hij te ver van zich af laat wegglippen waardoor moeder roept "pas op" omdat hij er zonder op te letten achteraan rent. Bij de drinkfontein staat nog een kleine jongen, in het rood, op de toppen van zijn tenen zich van top tot teen te verfrissen. Pubers doen hun ingewikkelde hormonendans, zich niet bewust van hun geografische realiteit die jaloezie opwekt bij de nog steeds stiekem rokende Belg, ik dus, want roken in New Yorkse parken is bij wet verboden. En er is geen wet of ik wil er m'n laars aan lappen. Of slets, for that matter.

Ik was er via de Roosevelt Island cable car geraakt, trouwens. De overspanning waar een gemene Green Goblin Peter Parker ooit voor die verscheurende keuze stelde: Kirsten Dunst redden, of een cabine vol onschuldige pendelaars.

Een nieuwe Manhattan night volgde. Wine bars en Beer cafees. Roken op de stoep, iets dat twee jaar geleden nog als novelty overkwam maar dankzij Europese legislatie nu als doodnormaal aanvoelde.

En dan ineens, alsof ontwaken uit een mooie droom ging 6.15 de wekker af, wandelde ik naar bus M60 naar Laguardia voor een vlucht naar Philly en Montreal.

Ik had er nog eens een window seat (het roest in m'n reizigersligamenten kraakt nog steeds en ik blijf blunder na blunder begaan - Greg kwam net voor vertrek nog snel m'n handdoek aangeven). Maar wat een zege: Canada is adembenemend vanuit de lucht. Eindeloos groen uitgelegd onder een wolkendek met gaten. Misschien geraak ik daar nooit meer weg.

Een niet geheel nieuw gevoel. Ervaring genoeg. En een gedachte die me na een eerste avond Montreal is beginnen te pesten. Vooral omdat my gracious host Raphael Bielinski me enkele tientallen minuten na m'n aankomst al had toevertrouwd dat hoe langer ik blijf, hoe liever.

Bovendien is het hoog tijd dat ik m'n Frans oppoets. Bonjour Montreal. Tonight is samedi soir.


zondag 16 september 2012

Bumpy Road

Het was een hobbelig parcours, dat van Oostende naar Queens, NYC. Dat van de trein die niet wilde rijden. Maar ook, in Zaventem:

"Als je geen bewijs hebt dat je de States ook weer verlaat kan ik je niet op het vliegtuig laten."

"Echt?"

"Ja."

"That's fucked up." (kzat met mijn hoofd al tussen de Amerikaanders.)

Godzijdank voor luciditeit; met tien minuten voor laatste check-in nog op de klok een honderd meter dash naar Connections - vierde verdiep, naast Pizza Hut - gedaan, met als beloning een vlucht naar Montreal als bewijs dat ik, Belg van dertig, niet illegaal wil emigreren. Alsof het ticket niet gewoon in de vuilbak kan verdwijnen en de man in de anonimiteit.

Maar het is gelukt. Net op tijd. Geen twintig minuten in de vertrekzone zitten wachten op het signaal om te boarden. Lekker rechtstreeks de vlieger op naar Reykyavik alwaar anderhalf uur wachten op de aansluiting werd opgefleurd door bloedmooi Ijslandse vrouwen. Nie gezeverd. En schone taal. Ogen en oren gekregen om te gebruiken, quoi.


Later, geland in JFK, vlot de trein op naar de metro en dan afstappen aan Steinway (die van de piano's - naar verluidt staat de fabriek hier ergens in de buurt, dat vertelde toch Greg toen we gisteren via Queensboro Bridge naar Roosevelt Island zijn gewandeld) op zoek naar het appartement waar ik twee jaar geleden heb verbleven.

"Ik vind het wel," had ik mezelf wijsgemaakt, op de borst geklopt, en in mijn hoofd het traject van metrostop 30th avenue naar zijn voordeur een tiental keer gelopen. Kwam ik toch wel niet aan de verkeerde kant van de sporen uit zeker.

En ben ik ten lange leste in een cafee gaan zitten met draadloos internet; gelukkig zat Greg online en kwam hij me halen. Lichte paniek is toen even mijn deel geweest, ja toch wel.

Paniek die ondertussen al lang over is, gemuteerd in een lichte kater. Gisteren was het immers zaterdagnacht, en Manhattan heeft het geweten.

donderdag 13 september 2012

Een weldoordachte trekrugzak


Getting lost. That is a good thing in life, I think. Because that's how you find new things, zei gedwongen-reiziger/moderne filosoof Karl Pilkington op TV laatst en ik dacht hell yeah.

Laten we dat ook nog eens proberen. Laten we nog eens een rugzak pakken: bagage eerst uitleggen op een reeds overbodig geworden matrasomtrek, een proces dat veel meer van m'n laatste woensdag kostte dan voorzien en niet los bleek te raken van onophoudelijk trappenlopen – dat komt ervan, in een kelder wonen.

Zeven sokken, zeven onderbroeken en één lange, zeven T-shirts. Een wollen trui en een sweater. Een KW, een paar sletsen en een paar schoenen. Twee jeansbroeken een een veloursen groene. Een short van de Spaanse nationale ploeg. Een tros laders; een toiletzak – inhoud: tandenborstel en -pasta, deo, beetje pillen, scheermachien, nagelschaartje –, boek (Na vijftien jaar Marquez herlezen!) en schriftjes, computertje, kodak, telefoon, agendaportefeuille, paspoort, mp3-speler, plakband, kabels, een rol wc-papier, een doosje stekjes, schouderzak, zonnebril, vijf stylo's, handdoek (last-minute idee van Nathalie) en mijn gelukshaantje. CHECK!

Tot zover deze strofe. Men haalt diep adem voor een nieuwe aanhef en kijkt ondertussen snel naar de andere koorknapen.

Dus is dit er één, een adieu. Bedankt vriendschap, voor de afscheidszoen en het ditto woord.


Toch viel het laatste eigenlijk zondag al, dagen voor het pakken van de zak en ten monde van Lucas James McNaughton die, wars van het Antwerps dat steevast weerklinkt in uitspraken als “Boke ete”, “vies” en “de mama”, bij het uitzwaaien aan de deur voor heel de Van Campenhoutstraat riep “tot de volgende keer”.

Zo, dat samen met de trein naar Oostende binnen-, ook een heel erg zeldzaam vertrekkerstraantje het perron van station Berchem oprolde.

Wat in scherp contrast staat met die trein van enkele dagen later, nu de echte van vertrek, die van Oostende naar Brussel diende te rijden maar werd opgehouden door een aanrijding in Jabbeke zodat de stoere reiziger met zijn groene rugzak de mama moest bellen voor een lift naar Brugge.

woensdag 8 augustus 2012

Olympisch verhaal


Antwerpen, 31 augustus 1920.

40ste minuut. Olympische voetbalfinale. De Tsjecho-Slovaken verlaten alle elf mee met Karel Steiner het veld. Hun rechtsachter heeft net van de Britse scheidsrechter John Lewis een rode kaart gekregen, en die derde dubieuze beslissing, de eerste twee respectievelijk een licht toegekende strafschop in de zesde minuut, omgezet, en een duidelijk foutief afgedwongen doelpunt in de 23ste, is de druppel. De klacht nadien baat niet. Belgie wint het toernooi.

Tijdens die medaillefinale wappert naast de Belgische driekleur de witte vlag met de vijf ringen voor het eerst boven een olympisch stadion, dat van de stad aan de Schelde. Het moest nochtans langs de Danube, in Boedapest geweest zijn, maar na het einde van de grote oorlog werden de slachtoffers ervan met de eer en de vlam bedeeld.

In het stadion zijn ook aanwezig de Amerikaan Hal Haigh Prieste en zijn maatje Duke Kahanamoku, een met tripel goud behangen zwemmer. Duke port Prieste in de zij met zijn elletuit, wijst naar de prachtige nieuwe vlag en zegt, wedden dat je haar niet durft te schaken. De schoonspringer met slechts een bronzen medaille rond de nek wrijft zich over de kin en fronst de blik naar het verleidelijk drapeau terwijl het stadion juicht want het thuisland wint één van haar 36 plakken eremetaal.

Niet veel later, in het donker neemt duiker Prieste de vlaggemast met beide handen vast, test de weerbaarheid, hoeveel grip je met bloot vel hebt. “Redelijk doenbaar,” knikt hij richting Kahanamoku, schopt de schoenen uit en klimt moeiteloos en in enkele seconden tot aan de top, maakt de slotjes los en steekt de vlag in de bek om met beide handen naar beneden te glijden. “We gaan,” roept Kahanamoku, en ze zetten het op een lopen. Jij hebt misschien je goud, ik loop hier wel met de vlag, dacht Prieste onderweg. Bovendien had hij waarschijnlijk ook een bak bier gewonnen.

(Toen men 's anderdaags de vlag wou opvouwen, vonden de officiele bekrachtigaards niets dan een lege staak. Shit, zeiden ze. Wat nu met Parijs, vroeg iemand zich af. We maken een nieuwe vlag voor Parijs, zei de ene. En noemen hem de 'Antwerp Flag', nog een ander, dan weet het geen mens. En Parijs is toch pas binnen vier jaar, voegde de laatste overbodig toe.)

Eens in zijn hotelkamer aangekomen, verborg de kaper zijn vlag in de bodem van zijn koffer. Hij zou ermee terug naar Amerika vliegen, alwaar ze 77 jaar bleef, op dezelfde plaats, in dezelfde olympische koffer. 


Tot in 1997, op een banket georganiseerd door de UCI een journalist naast Prieste ging staan, en vertelde van die vlaggenfarce in 1920.
“Weet jij daar niets van, jij liep er toch bij, daar in Antwerpen?"

“Dat was ik van die vlag,” antwoordde Prieste onmiddellijk. "Ik heb die meegepakt." 
Hij zag die avond niets anders meer dan kaken van hoogwaardigheidsbekleders verbaasd tegen de grond vallen. 

Drie jaar later, tijdens zijn 103de levensjaar, mocht Hal Haigh Prieste in Sydney de vijf gekleurde ringen ceremonieel teruggeven bij de opening van de Spelen.

Een jaar later stierf hij, toen als langstlevende olympische medaillewinnaar.

Benieuwd wat die op zijn sterfbed, tussen het giechelen door, als laatste zei...

(My preciousssesss?)



!!! Tip voor Gijs Van Hoecke: Kruip eens in een vlaggenmast. Lang leve de deugnieten !!!

vrijdag 27 juli 2012

Over koetjes en surfclubs


Bommelstraat, Nieuwmunster. 22 juli 2012. 6.00 's ochtends.

"Ga je ook mee koeien melken," vraagt Boer Frank terwijl ik sta te waggelen met een flesje bier in mijn hand, volledig opgegaan in Brabanconne. Ik zeg ja natuurlijk en niet veel later stappen we met zijn vieren door de nevel naar de 40 melkkoeien die, zich slechts matig storend aan dit ochtendritueel, al naar de stallen beginnen te slenteren. Soms loenst er ene opzij om te zien of het echt nodig is om dan in een brede zwaai haar kop en lichaam mee met de poten terug naar de melkput te richten op een met drollen bezaaid pad. Die horen erbij, dus ik ruik ze niet echt. Bovendien heb ik sletsen geruild voor botten. Van die echte boerenbotten, veel te groot.

Binnen in de put: poortje open, koe erin. Poortje dicht, vod in warm water, de spenen reinigen. Dan droogwrijven en de zuigers erop. Vlotjes floepen de tepels, ruw en eelterig maar toch verrassend kneedbaar zacht, naar binnen. Door vier darmpjes loopt de melk naar de ton.

Wanneer we terug buiten zijn, schijnt de zon. Het wordt de eerste mooie dag in maanden(?), nog tot drie uur in de namiddag blijf ik zitten rond het smeulende kampvuur, denkend aan koeien melken, velden, caroten... van die dingen die simpel lijken en je in die hoedanigheid gelukkig maken. Herrijzen.


Een dag later, die van de lege portemonnees, overvalt me op de verschrikkelijke Vlasmarkt de gedachte dat koeien melken en bier drinken plezanter is dan bier drinken en wildplassen en mensen ellebogen om door te kunnen terwijl van tussen de kasseien een walm opsteekt waar je net niet van moet kotsen.

Toch zal het bij die ene keer koeien melken blijven. En kan ik garanderen: volgend jaar terug onder die discobal. Droevig.


Andere dingen waar ik droevig van wordt: het megalomane betonnen monster dat men straks uit schaamte met hout moet bedekken alvorens het kan dienst doen als surfclub van De Haan. Toen men in de Middeleeuwen om ter hoogst een toren bouwde, vielen de misbaksels geregeld om. Dit is in deze moderne ontwikkelde tijden jammerlijk geen optie; men kan als estheet en Hanenaar enkel hopen op nietsontziende duinen, of de toevallige passage van een pyromaan die op vakantie zijn pilletjes vergat.

“Ik wil de grootste hebben,” zing ik, door het schepencollege geïnspireerd, onder het nemen van foto's van de bouwwerken, en kan mijn lach amper onderdrukken. Gelukkig is er de verontwaardiging, en de droefheid. Blijf bij de zaak, dit is serieuze materie! Beton met belastinggeld betaald. Hebzucht van mensen die al ruimschoots bezitten.

Jammer dat er niemand op de gemeenteraad zong van "ik wil de best-ingeplante. Harmonieuste." Te veel lettergrepen misschien, voor de hoofden van het bouwvak en hun zetelende families en vrienden. En een tongue-twister, dat tweede.

De samenleving krijgt de surfclub die ze verdient, wellicht:




Maar dan is er kleine lieve Lucas die liever zacht zand door een zandloper met van die molentjes laat glijden dan zich te ergeren aan dat opgestapeld beton en zo de gefrusteerde dertiger een les leert. En ook de nog kleinere Clara die als ze lacht haar mondje volledig opent als wil ze het plezier dat ze heeft in een grote volle teug binnen. Het lukt (gelijk beter dan met bier).


Ik kan evenwel niet ontkennen: een schaduw begeleidt me dezer dagen, neemt me vast op de momenten dat er lelijk is (van die schandes van gebouwen, holle retoriek, mannen die zomaar luid naar vrouwen roepen salope!). Koud kil schaduwbeest dat als strakke wind in je ogen blaast en ze doet tranen. Geniepig op het onverwachts, voor een computerscherm, tijdens een late treinrit of een vroege wandeling naar huis. Maar altijd alleen, teleurgesteld.

Gelukkig heeft 'ie vliegangst, die schijter van een schaduw. (13 september: Brussels – JFK New York.)

vrijdag 20 juli 2012

blekkendekker boormasjien


Vanaf 08.04. Graaf Desmet Denaeyerlaan 58, 8400 Oostende.

Hoeveel kan men van één huis in de muren boren, vraagt de man die in een rijwoning wakker wordt zich af. Het is de vijfde ochtend op rij onder het monotoon gedreun van god mag weten wat of waarin of waarmee. (Op rij enkel en alleen omdat men in het weekend rust, en de wand van de woning dan haar wonden likt.) Antwoorden op ingewikkelde vragen laten zich beter bevinden na zeven uur slaap in plaats van drie en een half.

Oordopjes helpen niet, een mp3-speler enigszins op maximum volume, straks is het gedaan met boren en gaan de dopjes uit en de oren piepen. Medicatie voor een maagzweer van te veel pijnstillers tegen hoofdpijn. Maar in de keuken trilt de vloer, zelfs door de sletsen die hij uitprobeert als remedie tegen de herinnering.

Niet veel later, steeds wanhopiger op zoek naar antwoorden, test hij de weerbaarheid van de muren uit op zijn rechtervuist. Ze kunnen nog heel wat geboor hebben, blijkbaar. Zij wel. Een schreeuw die frustratie deelt met pijn.

Straks is het buitenverblijf klaar en kunnen de rijken hun glimlach tonen; die twee weken per jaar. Zich amper bewust van de kosten parkeren ze hier straks hun Duitse tank en zwaaien naar de buren. Van hem krijgen ze dan waarschijnlijk slechts een vinger terug. Maar nu nog niet. Bijlange niet, met bloedomrande ogen. En buiten is geen plaats voor vluchters, met die zondvloed keer op keer. And I have work to do.

De lunchpauze is voorbij.

“Oh jezus,” prevelt hij vol ongeloof. “Kon ik maar een duif doodschieten. Of een ander grotendeels onschuldig dier,” en schrikt daarbij van zichzelf en de poreusheid van zijn schedel.