vrijdag 30 augustus 2013

Vakantielief


Ik leerde haar enkele maanden geleden kennen. Ze rook naar bloemetjes en hars van dennebomen, en hield immens van die geuren.
Ik herkende haar vaag. Eerst dacht ik 'tis een Poolse' en dan weer 'neen, een Schotse', want ik heb haar daar en daar al eens gezien. Waanideeën, respectievelijk door Wodka en Scotch ingegeven. (En Gin).

En toch. Een glimps is een glimps.

Plots werd ze onnavolgbaar Belgische. Had sproetjes, noch een Oost-Europees accent. Ik zei: “Hallo. Ken ik u ergens van?”

Ze schudde van neen maar maakte meteen duidelijk dat ze bleef.

In het begin huilde ze nog, af en toe en meestal 's nachts. Tranen met tuiten die de matras doorweekten. Ik heb nooit geweten waarom; noch naar gevraagd. Misschien dat ze iemand miste. Van vrouwen die huilen ben ik altijd al een beetje bang geweest. Gelukkig ken ik mensen met een droogkas.

Nu huilt ze niet meer. Praktisch. Voorlopig toch. Want het afscheid is nakend. En ik heb nog nooit gehuild. Enkel gelachen en tot groeven in het voorhoofd verlangd.

Straks wel. Dan ga ik huilen.

Ik heb me daarom al die tijd in haar aanschijns gewenteld. Soms al van 's ochtends vroeg, maar bijna altijd nét over de middag, wanneer ze op haar best glimlacht; die manier waarvan alleman gaat zweten. Ze ziet die druppels zelf als parels aan haar snoer.

We hebben samen over het strand gewandeld tot ze naar huis moest achter de bocht, bij de geur van marihuana – dat lag aan de omgeving – en rode zure matten. Ik ben daarna af en toe zo dronken geworden dat ik vaag ook haar vergat, maar niet voor lang: slechts een eenzame nachtrust in het verschiet. Gelukkig had ik op die momenten vrienden. Die deden dikwijls nog een rondje komen. Toverden een worm uit een fles. Ik ben zelden zo trots geweest.

Soms stond ze op een podium in de gedaante van een negerin met een te kort kleedje. Om de dertig seconden moest ze het textieltje naar beneden trekken of de scène op de voorste rijen werd obsceen. Dan weer legde ze haar handen op een klavier en speelde Brubeck, of nam een plaat uit een hoes van Alphaville.

Er was gelijk altijd wel ergens muziék!

Soms legde ze haar hand op m'n schouder om te zeggen dat het tijd was om naar huis te gaan. Alsof ze zelf net was opgestaan. Soms ging ik daarna nog de verkeerde richting uit en brak bijna mijn voet. Ze nam die in haar handen en schudde meewarig het hoofd

Alsof ze wilde vragen: “Kleine jongen, toch. Hoe ga je nu verder dansen?”

Ik zei: “Zo,” en toonde het voor.

Het lukte wonderwel.



Ze heette Eindeloze Zomer. Daarstraks legde ik uit dankbaarheid mijn hand op haar schouder en plantte volledig vrijblijvend een zoen in haar nek.