zondag 20 november 2011

"Jan oek"

Lucas James McNaughton ligt met zijn billen bloot op de pampertafel wanneer ik hem ga afhalen van de crèche voor een namiddag/avond babysitten. Nog maar net heeft de verzorgster hem terug met beide voetjes op de grond gezet of hij loopt in mijn richting met de armpjes open en roept "Jan" terwijl tegen de muur een hele rij peuters op het potje zit. Dat doet hij nog niet, zindelijke zijn ding doen, of enkel deels: wanneer hij zijn luier heeft volgeduwd, wil hij graag even op het potje zitten. Voor de vorm. Dat er na vijf minuten niets op de bodem ligt, kan de pret niet drukken. Toch "Waaaaw!" en wijzen naar het lege. Hij is slechts een beginnende toiletganger.

Maar niets is mooier: jongen ontdekt taal. We lopen door het park en hij zegt "bwoam, bwoam" en als we dichter zijn "blad". "Aap" kent hij ook en ik probeer een grapje met "Jan is aap?" waarop hij antwoordt "neeeeeeee," en zijn melktanden bloot lacht. De waarheid komt vanachter melktanden - de kindermond. Bij deze: ik mag me er dan soms naar gedragen, een echte primaat ben ik niet.

We lopen door het dikke bladerpak en ik begin als een gek in het rond te schoppen. LJ McN doet me na en vindt dat hilarisch. Later eten we koek die hij wil delen.

"Jan oek?"
Ik zeg ja en neem een hap van de Granny. De zachte koek - waarvan grote zus en ik vermoeden dat ze vroeger veel groter was - smelt in mijn mond tegen de achtergrond van een kleine die zich, ook smekkend van de zoetigheid, net in een berg bladeren liet vallen. Ik zie zijn brede glimlach van tussen het gevallen loof.

We zijn niet zo verschillend, mijn petekind en ik.

dinsdag 8 november 2011

Is dat een hert?

Utrechtse Heuvelrug, vrijdag 4 november.


Ze hadden al een eerste aperitief gin tonic binnen, onder een boom waar een tafel stond naast een kapotte stoel die enkel nog als opstap naar de laagste takken diende, dik genoeg om te beklimmen. En een tweede, in de kleine plastieken bekertjes voor het tandenpoetsen op de kamer. De lege blikjes dienden als asbakken want peuken achterlaten in authentiek Nederlands natuurgebied, dat doe je niet.

(Wat me deed denken aan die keer dat ik in een Australisch bos ooit een terechte reprimande kreeg van grote zus omdat ik een bananenschil achteloos tussen de bush had gegooid.)

Tot plots in de verte op het pad een bruin beest kwam zitten.

Is dat een hert?, vroeg zij.
Ik denk eerder een haas, antwoordde hij.
Das veel te groot voor een haas, zei zij.
Das veel te laag voor een hert, zei hij.
... is het misschien... een kangoeroe?, twijfelde ze op halve toon.

Hij keek haar aan met opgetrokken wenkbrauwen en schoot in de lach, denkend aan de honderd redenen waarom er weinig kans bestaat: een kangoeroe spotten in Nederland. Het dier schrok met gespitste oren van dat gebulder, stak het achterste in de lucht, de lange sterk ontwikkelde achterpoten onthullend, en sprong geoefend het struikgewas in. Het ritmisch kraken van takken en ritselen van bladeren overheerste.

Twee hoofden draaiden.
Ongeloof in beider ogen, en kreten ervan.
Gehuppel.

Dat was godverdomme een wallabie, riep hij.

Even verder bleef het dier zitten en zijn ze er nog in geslaagd om tot een meter of tien te naderen alvorens het opnieuw het hazenpad koos.

Later dat weekend veranderde het dier van naam soms in 'Walibi' (vooral zij) en 'Wallaroo' (vooral hij; soms in combinatie met de frase 'Mike Hubert op e Wallaroo') maar uiteindelijk bleef het jandorie toch altijd eerst en vooral wat het was: een redelijk verdwaald dier.

En toen ze de zondagochtend aan de receptie bij het uitchecken wilden vragen waar die kangoeroe in godsnaam vandaan komt, lag de deur op slot.

Ze hebben dan maar de sleutel in de brievenbus gedropt.

donderdag 3 november 2011

Patat

"Gaat het?"

De toevallige passanten en hoeders van de straat keken verschrikt op en het doffe grijze van motregen gereflecteerd in hun aangezichten maakte plaats voor verbazing. Er lag immers - onalledaags - languit een fietser op 't trottoir. Toen klonk het in koor.

Ervoor was er een dikke BMW, van het soort waar men kinderen veilig in vervoert behalve voor andere kinderen. Meer vier-maal-vier dan SUV. Meer tank. En gitzwart natuurlijk. Dat wonder der Duits technisch vernuft nam achteloos de hele breedte van het wegdek twee derde omhoog aan Zellikberg (voorwaar gezworen een ferme kuitenbijter) in. Zonder kijken een parkeerplaats uit. De fietser en het beste van zijn klimmersbenen konden/wilden niet voldoende in de remmen om een afdruk op het blinkend carrosseriewerk te vermijden.

Dus hop.

Het voetpad op. (Kwestie van het momentum te bewaren.)

Bleek uit te draaien op: het voetpad in.

Want het scheve boordje mag dan bij droog weer zeer comfortabel schuin te nemen zijn, bij nat weer veranderen de natuurwetten. Die arme fietser wist dat niet en bonkte patat met zijn knie tegen de klinkers. Als een echte coureur (min. 6.23).

Dat deed pijn. Tuimelperte.