dinsdag 27 november 2012

Universitario Sucre vs. Bolivar La Paz


Zondagnamiddag kwart voor vier aan het Estadio Patria van Sucre. Een zee van mensen is toegestroomd in de slecht gepaveide straten rond het stadion. Oude vrouwtjes verkopen ticketten voor twintig Bolivianos, dat is twee euro. Zelfs na meer dan een tien dagen in dit goedkope land word ik nog dikwijls met verstomming recht voor de raap geslagen. Twee euro voor een voetbalmatch van negentig minuten...

Het zijn er uiteindelijk wel maar 75, want de rij om langs wat de enige ingang lijkt binnen te geraken slingert zich ongestructeerd langsheen de vernoemde dametjes; ze verkopen ook popcorn, chips, suikerspin die veelkleurig op een lange stok zit gestoken die ze hoog boven hun hoofden ronddragen. Drinken uit zakjes, ook in vele kleuren, en soms bruin met een pruim in. Daar heb ik nog niet van durven proeven.


Ik mis het eerste doelpunt, de 1-0 van Universitario, want er wordt elk kwartier een goal gemaakt. Eindstand: 3-3. Logischerwijs is het aan de rust 2-1, nadat Bolivar met dominant spel eerst heeft gelijkgemaakt, en de thuisploeg een lichte strafschop krijgt toegekend, feilloos omgezet. Tegen de gang van het spel in, dat wel.

Bij het begin van de tweede helft krijgt Bolivar een vrije trap recht onder mijn neus en dan gebeurt er iets dat ik nog nooit op een voetbalveld heb gezien. Nadat de scheidsrechter de bal heeft klaargelegd, spuit hij met een witte spuitbus een lijn voor de bal, ik denk met van die kerstmis namaaksneeuw, gevolgd door zeven stappen en een nieuwe lijn, waar het muurtje mag staan. Ik vind dat cool.

Met nog een kwartier te gaan, maakt Bolivar de oververdiende derde treffer, en komt daarmee 2-3 voor. Een minuut later verstuurt de rechtsvoor een gemeten voorzet naar de diepe spits die gelijkt op Cavani, zuiders, lang zwart haar en bovendien speelt Bolivar in hemelsblauw van Napoli. Hij plaats zijn vallende volley net naast. Een dure misser, want vijf minuten voor affluiten legt de dikke spits van Universitario de eindstand vast met een afgeweken schot. Iedereen recht op de banken, juichend, lachend elkaar knuffelend en in de armen vallend. Naar een voetbalstadion gaan volstaat soms, dikwijls, om sociale sceptici te overtuigen van het feit dat het met de mensheid wel goed komt. Als het voetbalfans zijn, tenminste.

Dit alles stond in scherp contrast met het gebeurde van 24u later, toen ik begon aan een twintig uur durende trip via Villazon naar Salta, Argentinia; en waar de eerste tien uur van de etappe een lang uitgesponnen gevecht is ontsponnen met een dikke heel erg stinkende Bolivaan. Het betrof mijn hoofd wegsteken achter het gordijn met het raampje op een kier en met mijn redelijk sterke linker dijbijn zijn tot op mijn zetel diep uitzakkend gat terugduwen, net als zijn armen en gedeelte van het bovenlichaam toen hij, als een ware corpulent, in korte snokken begon te snurken. Als ik niet kan slapen, dan jij ook niet, stinkende dikzak. En al zeker niet op mijn zetel.

Ik heb de strijd gewonnen, beste lezer, want uiteindelijk heeft hij ten einde raad gevraagd aan zijn vrouw om van plaats te wisselen, wel niet zonder eerst een tirade af te steken die ik heb 'aanhoord', genegeerd met mijn oordoppen nog in en spottend opgetrokken wenkbrauwen. Fucking hell, kan ik er dan doen dat je dik bent, wou ik zeggen in het Spaans, maar ik spreek geen Spaans. Ervaring op vliegtuigen en dergelijk heeft me wel degelijk geleerd dat je kordaat moet optreden tegen avontuurlijk vlees van reizende buren. Want eens je begint met toegeven aan die ongeoorloofde territoriumdrang, duurt het niet lang vooraleer je jezelf bevindt in een marginaal hoekje van het voertuig. En ik ben nu eenmaal een wriemelaar die zijn ruimte niet zozeer nodig heeft om tegelijkertijd in te vullen, maar eerder als bewegingsvrijheid. Misschien leed ik wel aan claustrofobie was ik niet zo klein geschapen. Revelaties.

Ik moet enkel, hier en nu fris gedoucht in Argentina, mijn ogen sluiten om de geur te herinneren: een penetrante mengeling van kak, pis, zweet en net gelooid leer, zoutig.


Tijd voor steak!

vrijdag 23 november 2012

Ondertussen onder de evenaar


Ik heb werkelijk VANALLES gedaan in de tijd tussen het laatste schrijven dat al dateert van twee weken geleden in het provinciestadje Trujillo in Peru en nu, in Sucré, Bolivia. Een schandalig lange tussenpoos.


Het juiste moment dus voor een resumé, me dunkt.


In Lima rondgelopen, een reggaefeest gedaan met een Fransman en drie Peruanen die van geen ophouden wisten (op de terugweg klonk vanuit een appartement op een derde verdieping het geluid van een huisfeest; en ik zag het fonkelen in dat paar Franse ogen maar het was al bijna terug licht en bovendien gloeide mijn voorhoofd van de koorts; een kadootje van m'n fevre amarillo vaccin waarvan ik, aangezien al bijna een week in Bolivia, ondertussen weet dat het een maat voor niets was. Niets trots gele kaarten tonen aan de grenspost), langs het strand gewandeld, vriendjes gemaakt en een controversiële beslissing (voor mij geen Machu dingens meneer!), gevlogen naar Arequipa omdat 15 uur in toegeplooid in een bus met lopende darmen een erg slecht idee leek, gekart zonder helm aan en gaan raften met mijn drie vrouwen, twee Canadese en een meiske van Hawai, Make-out-Meghan, dat enkele dagen geleden nog een mail stuurde dat ze me mist. Schoon toch. En 's avonds speelden we drinkspelletjes waarvan er eentje me bijna fataal werd: Power Hour. Drink elke minuut een shotglas bier; een opdracht die verraderlijk simpel lijkt (ik dacht, hell, dat is trager dan normaal op café). Niets is minder waar, en al zeker niet na vier white russians (het was happy hour, nvdr.).

De grensovertocht, later, zou zelfs zonder de kater een chaotische bedoening geweest zijn – ik had ervoor geopteerd de snellere maar 'minder toeristische' weg te nemen, en was er, langs de oevers van het Titicaca-meer, de enige gringo. Het gevolg: opeengepakt in een klein busje tussen oude madammekes die naar kaka roken in La Paz toegekomen rond negen uur 's avonds in een buurt waarvan men in de Lonely Planet schreef: loop er 's avonds alstublieft niet rond. Gelukkig voor de zeden zaten er in het busje ook twee Peruaanse jongelingen die met me en hun sleeptouw op zoek gingen naar een hostel en van de nood meteen een deugd maakten door in plaats van direct verder te reizen naar Argentinië een nacht in de hoofdstad te blijven: we zijn gaan clubben; de muziek dreunde, de toiletten stonken want er lag met stront versierd wc-papier op de grond (men mag hier, net als in Azië overigens, enkel wat uit het lichaam komt doorsjassen) en ineens spetterde er ook bloed in het rond, tot tegen de muren en het plafond want er waren er een paar beginnen vechten, met opengesperde ogen en opeengeklemde kaken; het teken voor het Belgo-Peruaans verbond van de vrijdagavond om andere oorden op te zoeken. Het werd uiteindelijk 4 uur, een teken dat het desondanks goed was.

's Anderdaags gingen de Peruanen verder, en heb ik twee dagen op mijn eentje in La Paz rondgeslenterd. Adembenemende stad, en niet enkel door de hoogte. Vervat als in een kom tussen de bebouwde flanken ligt de stad langs een enkele centrale as uitgesmeerd. Er is een Burger King en geen McDonald's. Overal in de straat kun je voor 10 eurocent een glazen fles cola drinken terwijl je even poseert, euh pauzeert, om in korte halen een halve sigaret te roken. Ben halverwege de tel kwijtgeraakt. Heb op pleintjes gezeten en gemijmerd en gelezen, en volgend gedicht vrijelijk en toepasselijk vertaald. Het komt van Nobellaureaat en Mexicaan Octavio Paz:


De Straat

Een lange, stille straat.
Ik wandel in zwart en struikel en val
en sta op, en ik wandel blind, mijn voeten
stappen op gestilde stenen en droge bladeren.
Iemand achter me stapt ook op stenen, bladeren.
Als ik vertraag, vertraagt hij;
Als ik ren, rent hij. Ik draai me om: niemand.

Alles donker en deurloos
draaiend en draaiend om de hoeken
die eeuwig leiden tot de straat
waar niemand me opwacht, niemand me volgt,
waar ik een man achtervolg die struikelt
en opstaat en zegt wanneer hij me ziet: niemand.



Maar het duurde niet lang, dat gevoel van eenzaamheid, want eens de grafzerken van La Paz uitgewuifd in Uyuni alweer in een leuke groep beland, en het waren weer allemaal meisjes. Wel niet voordat 'de reiziger' (die zelfverklaarde hippie die geconfronteerd met iets dat niet in zijn betaalde plan past, verandert in een onhebbelijk zelfingenomen en egoïstisch wezen) me had geweigerd in een, toegeven, al redelijk volle zoutvlakte tourjeep. Gelukkig maar, anders had ik over de salar van Uyuni gedenderd in het gezelschap van twee meter lange Britten en Oostenrijkers in plaats van vier mädchen, twee schweizerdeutsch en twee echt deutsch. Genau.

Men werd er stil van, van de hallucinant oneindige witte vlaktes, enkel doorbroken door hier en daar een eilandje waar gigantische cactussen op groeien, als een soort van sadomasochistische natuurdildo's. Sommige zagen er exact zo uit: een lange stengel met ronde kop met aan de voet zo'n uitstulping om de clitoris te beroeren. Niets is de schepping te gek.

Geslapen in een hotel gebouwd uit zout. Lippen gekraakt aan de droogte van de lucht – ze zijn er nog altijd niet van hersteld maar enkel mietjes kopen lippestift. En opgestaan om vier uur 's ochtends om de zon te zien opkomen. Dat was van in Mongolië geleden.

Maar dus hier en nu in Sucré al schrijvend, alwaar ik net gaan staren ben naar een verticale rotswand waar 68 miljoen jaar geleden sauropoden en theropoden hun pootafdrukken achterlieten, zich allerminst bewust van het historisch feit of de kracht van de tectonische platen die hun sporen ooit zouden verheffen tot een toeristische attractie, maar enkel oog voor elkaar: jager en prooi, een wrede vereeuwigde dans der natuur.


Het zijn de laatste dagen Bolivia, maar dat deert niet. Schoon land en lieve mensen die voortdurend in verkleinwoordjes spreken, en dat ligt me wel. Adios amigos, ik ga voor veertig cent, un pesito, iets eten van langs 't straat. Want niets deert.


Uw Joven

donderdag 8 november 2012

Platte rust in Trujillo


Het was nodig, na bijna twee weken van hot naar her rennen in het zog van een Koreaan. Elke dag een stap zetten naar een eindbestemming is niets voor mij – te veel vaart. Liever loop ik eens goed door om dan fatsoenlijk uit te rusten.


Vandaar: vijf dagen platte rust in Trujillo, een overzichtelijk en prachtig bewaard koloniaal provinciestadje aan de kust waar ik een vriend maakte, Tito, die me de eerste avond al meepakte naar een gigantische feest met allemaal dansende Peruanen, de meesten dronken, en ikzelf natuurlijk niet in het minst. Of het strand van Huanchaco, dat we bereikten via de vuile kant, door een wirwar van stinkende stoffige straatjes – ik zweer het, Tito zei toen ik ostentatief mijn neus optrok 'honden- en andere beestenkak' maar ik wist zeker: deze meur is des mensens, mij maak je niets wijs. We liepen er om goeiendag te zeggen tegen een jeugdvriend - ik schudde zijn hand terwijl vanonder de golfplaten wanden van het vertrek de pis van zijn moeder of zuster wegliep.

Het was een surfdorp met sterke westerse inslag, trouwens, waar we na een uur wandelen belandden. We hadden het er daarom ook gauw gezien, met een fles van de beste rum van het land, gezellig. Wel interessant was het feit dat de ganse promenade er ooit plotsklaps gereduceerd werd tot puin omdat ineens het waterniveau definitief twee meter besliste te stijgen. Weirdness.

Natuurlijk was er ook een beetje plaats voor 'het nut': de schade die mijn slordige voorbereiding heeft toegebracht aan mijn reisplan ingehaald door in het Clinica Peruana Americana een shot contra la fiebre amarilla te verkrijgen, een avontuur dat me toch wel een dag heeft gekost; de helft van de dag zelf, de andere helft 's anderdaags, toen m'n lichaam blijkbaar iets meer nodig had dan het normale aantal uren slaap. Maar anders mocht ik Bolivia niet binnen.

Ze prepareerde zorgvuldig de spuit voor, mijn knap verpleegstertje, met het vaccin dat ik in een koelbox vanuit de farmacia had meegekregen, nam vervolgens in de beslotenheid van een gordijn op de dienst emergencia de spier van mijn schouder tussen twee vingers en plantte er kordaat intramusculair de naald in. Daarbij liet ze ontvallen een mooie, doch helaas al te schaarse glimlach en ik dacht terug aan die vorige keer op een tafel onder steriel wit laken, toen ik een minstens even schone en jonge dokteresse moest vragen om aan mijn ballen te voelen omdat ik dacht dat ik er kanker aan had. Dit enkel om te zeggen: ze zijn dun bezaaid, mijn doktersbezoeken, en ik heb meestal chance met het medisch personeel.

Vanavond laat, kwart voor elf plaatselijke tijd, vertrekt alweer de bus: negen uur recht naar Lima. Ik verwacht niet van veel te slapen, heb mijn machinerie opgeladen voor die zware momenten net voor het opkomen van de zon, waarop iederéén slaapt behalve ik en de chauffeur, om dan, 's ochtends in de vroegte, met hier in Trujillo gewonnen stoutmoedigheid en zelfvertrouwen één van die gekke taxichauffeurs naar het juiste steegje te sturen. Ik heb immers gehoord dat Lima zelfs naar continentale standaarden qua zootjes ongeregeld een zeldzame kroon spant.


Kortom, weer een vaartje naar mijn aardje.


zondag 4 november 2012

Over het verlaten der Ecuador


Dingen die men als reiziger met spijt kan achterlaten in een land vol verrassingen, een land waarover die gerukzakte op voorhand niets had vernomen; geen 'dat moet je zien'-s, 'daar moet je heen'-s

Dus wel: prachtig lachende mensen – vrouwen getooid in heldere kleuren, zwarte schoentjes met een lage hak, een bolhoedje en soms een gouden tand die de zon weerkaatst, mannen in voetbalshirts die spontaan hun kunnen/kennen van de stad, het dorp in kwestie tonen en beide in hun ogen een helder brandend vuur van levensvreugd en goedaardigheid; van de taxichauffeur tot de wegenwerkster, van de jongetjes die in het park de ommehaal proberen tot de zwetende jongedame met haar tong op de dansvloer van sexy feeststad Cuenca – en landschap en steden die aan hen de adem ontnemen die er passeren.

Zoals Quito, met haar prachtig onderhouden pleintjes achter haast elke hoek en de veelkleurige huisjes tot in de 'gevaarlijke' buitenwijken toe.

Zoals tijdens de duizelingwekkende busritten langs nauw beslagen slingerwegen, slechts deels verhard, via dorpen met ronkende namen als Riobamba, de laguna nabij Latacunga met llamas op de flanken en de nacht in het koude hostel waar de Koreaan en ik samen met een Gronings koppel en twee Amerikaanse en een Schotse het zeer amusante 'Shithead' speelden. Ik was 'm twee keer, de shithead, van de vijf spelletjes. En shithead is in deze een langer meer beduidend woord voor loser.

Ja, zelfs de compleet overbodige rit naar onooglijk Alausi, waar een toeristentreintje rijke Duitsers en Amerikanen – de prijs voor een retourtje: 25$ - langs een rotsformatie rijdt om te tonen waar indertijd het aanleggen ervan aan 2500 mensen, vooral zwarte Jamaïcanen, het leven heeft gekost door onzorgvuldig ontsteken van dynamiet, racisme, malaria en gele koorts.
Ze vertelde het met een luguber soort van trots, maar was tegelijkertijd ontwapenend charmant, de gidse, zodanig zelfs dat toen ze de tour afsloot met de dooddoener 'Any questions?' de vraag 'Do you have a boyfriend?' hitsig lag te branden op mijn lippen. Omdat ik ondertussen al had gemerkt dat ze geen trouwring droeg.

Vandat alles laat ik dus achter; ben van noord naar zuid met bussen heen getrokken en toen, net over de grens met Peru heb ik even achterom gekeken en met m'n wijsvinger een ingebeelde hoed aangetikt, als een verdwaalde eenzame cowboy, een gringo met een verbrande neus.
Mijn uitleg daarvoor: hij steekt zo ver uit meneer. En de zon staat altijd bijna loodrecht op de hemel.

(Zo ver zelfs dat een ingeweken Barcelonees in feeststad Cuenca waarmee ik tegen het ochtendgloren op de straatstenen was beland, niet te overtuigen viel van het feit dat ik geen 'fucking jew' – zijn woorden – ben maar een gedoopte kaloot.
Hijzelf verloor ooit wel ritueel zijn voorhuid en stond op het punt dat met bewijs te staven tot ik zei 'ik geloof je op je woord.')


Ondertussen ook in één trek het noorden van Peru doorkruist, want dat blijkt toch maar een zootje ongeregeld van heel erg veel zand en die gigantische duinen, naar 't schijnt een toeristische attractie op zich maar het is niet omdat iets hoger uitsteekt dan je gewend bent dat je er ook zomaar op moet kruipen.