maandag 30 januari 2012

Avonturen in Aquatopia Antwerpen

De eerste bocht om de hoek, net na het draaiend inkompoortje naast de kassa van Aquatopia, is al meteen een eerste hindernis voor de nochtans redelijk avontuurlijk aangelegde Lucas. Om vanuit het veilige licht via een blauwe doch vriendelijk uitziende octopus (de mascotte) het donker van de eerste bezoekerszaal te betreden, graaft hij in het diepste van zijn strijdershart.

Met wijde ogen stokt toch zijn stap. Ik maak onze intenties duidelijk en trek iets harder aan zijn armpje, maar niet te hard want anders floept het misschien uit de kom, wegens erg soepele gewrichtjes. Kort schudt hij met zijn hoofd van neen, waarna ik hem oppak en de eerste zaal inwandel. (Net dan steekt een timerklok ergens weggestoken in het decor een regenwoudeffect in gang, waardoor het plots stroboscopen bliksemt en één dondert vanaf tape. Oh nee, denk ik. Hopelijk is het geen echte schijter.)

Binnen ligt een vijver met vissen, sommige kanjers, het soort van in Plato's ideeënwereld, waar hij voortdurend - zijn eerdere besognes al lang vergeten - naar staat te wijzen, samen met een soort van gespikkelde roggen.

"Kijk Lucas! Een platte vis."
"Platte visssss," roept hij telkens de rog onder of vanonder het voetgangersbrugje zwemt. Later zwemmen er in een andere bokaal pijlstaartroggen, en herhaalt Lucas wat hij net heeft bijgeleerd.

***

We staan te kijken naar de piranha's wanneer ik voor de tweede keer een strontlucht gewaarword. Met tegenzin (pampers verversen is niemands ding) hef ik de kont van de kleine Lucas naar mijn gezicht, maar merk geen penetrantere geur.

"Heeft Lucas kaka gedaan?"
Hij schudt gedecideerd met het hoofd maar de stank blijft onmiskenbaar in de lucht.

"T zal één van onze gasten zijn," zegt plots één van de twee jonge twintigers die twee mongooltjes van een jaar of 12 en 14 begeleiden.

Mijn opluchting is zo groot dat ik enkel oef kan zeggen. Achteraf vertel ik aan grote zus over wat gebeurde, waarop ze zegt dat Lucas' ontkenning van kaka geen garantie is op een propere pamper.

***

Na ons bezoek volgt de verplichte passage in de gift shop, en hoewel ik vandaag zelf geen sucker ben voor souveniers, als kind kwam Jantje van de zoo wel steevast terug met een plastieken spin, opwindbare vogel, of, what else, dinosaurus op schaal, vind ik dat mijn flink petekind een hebbeding verdient.

Lucas' oog valt op een doos op de grond waarin plastieken vissen liggen. Er zijn er vijf verschillende: dolfijn, orka, walvishaai, blauwe haai en hondshaai, de laatste drie uniform behalve de verf. Zorgvuldig zoekt hij van elke soort één specimen uit; met vijf vissen onder zijn twee armpjes gestoken, komt hij voor met staan.

"Zuzassss," declameert hij met een trotse blik. Geheel pedagogische verantwoord antwoord ik met
"Neen Lucas, één vis."

Beteuterd loopt hij naar de doos en legt er zijn vangst terug in. Ik zie hem een enkele blauwe haai vastnemen en van naderbij bekijken. En dan nog één, en dan nog één. Met drie identieke blauwe haaien komt hij opnieuw voor me staan.

"Zuzassss!" Ik kan een glimlach niet onderdrukken. Hij ziet dat en gaat trots verder.
"Zuzassss vissss!"

Ik leg opnieuw uit dat hij écht maar één vis mee naar huis kan nemen. Sip gooit hij de gelijke haaien terug in de doos. Na lange deliberatie (bestaande uit elke soort nog eens van dichtbij onderzoeken, vinger in de muil, dat soort van prospectie) kiest hij de orka.

"Orka! Zuzassss Orka!"

En blij met zijn keuze geeft Lucas het vijf euro blaadje aan de kassamadam.

Wanneer we het stationsplein oversteken om de tram terug richting Berchem te nemen, raakt me hoe wonderbaarlijk 'alles' is; het leven dat zich, ook en zelfs op het einde van de langste maand januari ooit, ongestoord verder ontplooit en er telkens weer in slaagt je in de ogen te schijnen, onverwachts, als een spiegel die gebroken op een bouwwerf ligt waar je met stoppen in je oren langsloopt op weg naar Delhaize, en waarvan één van de scherven zo gekanteld ligt dat de hoek van de schaarste winterzon en je focalisatiepunt op één perfect geometrische lijn samenkomen.

Hoe stilte er enkel is om te doorbreken. En vice versa. Dat alles wat luid is, ophoudt.

dinsdag 17 januari 2012

Was Tine...

Was Tine een klein meisje
Ze liep parmantig doch bedeesd
Aan mama’s hand
Vér wijzend naar verwondering
En met veel theater de neus opgetrokken
“Mama, die geur van wat is dat?”
“Van koffie en croissants, mijn schat
Van meisjes en ontbijtjes.”

Was Tine een jonge vrouw
Ze liep in botten met een hak
Aan Seba’s hand
Door ons omringd naar feestjes
Alwaar ze rode wijn bestelt
En juist vertelt over het leven
Het mooie in het licht
Van het kleine.

Was Tine een oude dame
Ze liep geholpen door een looprek
(Omdat mannen nu eenmaal vroeger sterven)
Langs kamers van andere dames
Tijdens namiddagen van thee-dansant
Een bloem zorgvuldig
In het haar gevlochten
Want mooi ben je nooit alleen.

Nu, vandaag
Lopen er door straten
Voor hen die zoekers werden
Kleine meisjes, jonge vrouwen, oude dames
Die Tine konden zijn
Maar niét zijn, net zoals
Tine soms zichzelf niet kon zijn.

Te veel pillen
Tegen te veel pijn
Laten vrienden speurend achter
Tiny bits of Tine
In elk van ons
En in het hartje van de bloem
Voorwaar een dikke zoen
Van haar, aan wie we enkel kunnen zeggen:
Adieu vriendin
Je hebt oneindig veel gegeven
De rust heb je verdiend.