vrijdag 23 november 2012

Ondertussen onder de evenaar


Ik heb werkelijk VANALLES gedaan in de tijd tussen het laatste schrijven dat al dateert van twee weken geleden in het provinciestadje Trujillo in Peru en nu, in Sucré, Bolivia. Een schandalig lange tussenpoos.


Het juiste moment dus voor een resumé, me dunkt.


In Lima rondgelopen, een reggaefeest gedaan met een Fransman en drie Peruanen die van geen ophouden wisten (op de terugweg klonk vanuit een appartement op een derde verdieping het geluid van een huisfeest; en ik zag het fonkelen in dat paar Franse ogen maar het was al bijna terug licht en bovendien gloeide mijn voorhoofd van de koorts; een kadootje van m'n fevre amarillo vaccin waarvan ik, aangezien al bijna een week in Bolivia, ondertussen weet dat het een maat voor niets was. Niets trots gele kaarten tonen aan de grenspost), langs het strand gewandeld, vriendjes gemaakt en een controversiële beslissing (voor mij geen Machu dingens meneer!), gevlogen naar Arequipa omdat 15 uur in toegeplooid in een bus met lopende darmen een erg slecht idee leek, gekart zonder helm aan en gaan raften met mijn drie vrouwen, twee Canadese en een meiske van Hawai, Make-out-Meghan, dat enkele dagen geleden nog een mail stuurde dat ze me mist. Schoon toch. En 's avonds speelden we drinkspelletjes waarvan er eentje me bijna fataal werd: Power Hour. Drink elke minuut een shotglas bier; een opdracht die verraderlijk simpel lijkt (ik dacht, hell, dat is trager dan normaal op café). Niets is minder waar, en al zeker niet na vier white russians (het was happy hour, nvdr.).

De grensovertocht, later, zou zelfs zonder de kater een chaotische bedoening geweest zijn – ik had ervoor geopteerd de snellere maar 'minder toeristische' weg te nemen, en was er, langs de oevers van het Titicaca-meer, de enige gringo. Het gevolg: opeengepakt in een klein busje tussen oude madammekes die naar kaka roken in La Paz toegekomen rond negen uur 's avonds in een buurt waarvan men in de Lonely Planet schreef: loop er 's avonds alstublieft niet rond. Gelukkig voor de zeden zaten er in het busje ook twee Peruaanse jongelingen die met me en hun sleeptouw op zoek gingen naar een hostel en van de nood meteen een deugd maakten door in plaats van direct verder te reizen naar Argentinië een nacht in de hoofdstad te blijven: we zijn gaan clubben; de muziek dreunde, de toiletten stonken want er lag met stront versierd wc-papier op de grond (men mag hier, net als in Azië overigens, enkel wat uit het lichaam komt doorsjassen) en ineens spetterde er ook bloed in het rond, tot tegen de muren en het plafond want er waren er een paar beginnen vechten, met opengesperde ogen en opeengeklemde kaken; het teken voor het Belgo-Peruaans verbond van de vrijdagavond om andere oorden op te zoeken. Het werd uiteindelijk 4 uur, een teken dat het desondanks goed was.

's Anderdaags gingen de Peruanen verder, en heb ik twee dagen op mijn eentje in La Paz rondgeslenterd. Adembenemende stad, en niet enkel door de hoogte. Vervat als in een kom tussen de bebouwde flanken ligt de stad langs een enkele centrale as uitgesmeerd. Er is een Burger King en geen McDonald's. Overal in de straat kun je voor 10 eurocent een glazen fles cola drinken terwijl je even poseert, euh pauzeert, om in korte halen een halve sigaret te roken. Ben halverwege de tel kwijtgeraakt. Heb op pleintjes gezeten en gemijmerd en gelezen, en volgend gedicht vrijelijk en toepasselijk vertaald. Het komt van Nobellaureaat en Mexicaan Octavio Paz:


De Straat

Een lange, stille straat.
Ik wandel in zwart en struikel en val
en sta op, en ik wandel blind, mijn voeten
stappen op gestilde stenen en droge bladeren.
Iemand achter me stapt ook op stenen, bladeren.
Als ik vertraag, vertraagt hij;
Als ik ren, rent hij. Ik draai me om: niemand.

Alles donker en deurloos
draaiend en draaiend om de hoeken
die eeuwig leiden tot de straat
waar niemand me opwacht, niemand me volgt,
waar ik een man achtervolg die struikelt
en opstaat en zegt wanneer hij me ziet: niemand.



Maar het duurde niet lang, dat gevoel van eenzaamheid, want eens de grafzerken van La Paz uitgewuifd in Uyuni alweer in een leuke groep beland, en het waren weer allemaal meisjes. Wel niet voordat 'de reiziger' (die zelfverklaarde hippie die geconfronteerd met iets dat niet in zijn betaalde plan past, verandert in een onhebbelijk zelfingenomen en egoïstisch wezen) me had geweigerd in een, toegeven, al redelijk volle zoutvlakte tourjeep. Gelukkig maar, anders had ik over de salar van Uyuni gedenderd in het gezelschap van twee meter lange Britten en Oostenrijkers in plaats van vier mädchen, twee schweizerdeutsch en twee echt deutsch. Genau.

Men werd er stil van, van de hallucinant oneindige witte vlaktes, enkel doorbroken door hier en daar een eilandje waar gigantische cactussen op groeien, als een soort van sadomasochistische natuurdildo's. Sommige zagen er exact zo uit: een lange stengel met ronde kop met aan de voet zo'n uitstulping om de clitoris te beroeren. Niets is de schepping te gek.

Geslapen in een hotel gebouwd uit zout. Lippen gekraakt aan de droogte van de lucht – ze zijn er nog altijd niet van hersteld maar enkel mietjes kopen lippestift. En opgestaan om vier uur 's ochtends om de zon te zien opkomen. Dat was van in Mongolië geleden.

Maar dus hier en nu in Sucré al schrijvend, alwaar ik net gaan staren ben naar een verticale rotswand waar 68 miljoen jaar geleden sauropoden en theropoden hun pootafdrukken achterlieten, zich allerminst bewust van het historisch feit of de kracht van de tectonische platen die hun sporen ooit zouden verheffen tot een toeristische attractie, maar enkel oog voor elkaar: jager en prooi, een wrede vereeuwigde dans der natuur.


Het zijn de laatste dagen Bolivia, maar dat deert niet. Schoon land en lieve mensen die voortdurend in verkleinwoordjes spreken, en dat ligt me wel. Adios amigos, ik ga voor veertig cent, un pesito, iets eten van langs 't straat. Want niets deert.


Uw Joven

Geen opmerkingen: