Daar, in de historische wijk La Candeleria, Bogota, neemt het voetvolk zijn zondag au serieux: flaneren langs de smalle steegjes, arm in arm gesloten met een geliefde, kussend, zich en elkaar door het haar strelend. Ze hebben van de overheid dat recht gekregen – elke zondag is een autoloze.
Drie dagen verstrijken. Het regent
vaak, het is er koud. De bedden hebben kleine gordijntjes waarachter
de door de lokale priester gezegende reiziger zich nestelt. Hij
heeft Montserrat bedwongen, via de treden die men op het eerste zicht
met gemak kan nemen, maar het gebrek aan zuurstof in de lucht deed
een hart zo hard bonzen dat iemand anders het kon zien door de stof
van zijn t-shirt. K'bem, k'bem, k'bem. Op de top was er gelukkig
cocathee, die komaf maakte met de beginnende hoogteziekte, een wee
gevoel in de maag.
's Avonds is er een nachtbus die negen
uur langs nipte bergpassages zwengelt onder een klank- en lichtspel
van donder en bliksem.
Zes uur 's ochtends in Cali, en de net
toegestroomde reiziger eet één van zijn drie bananen op, geeft de
rest weg. Zijn broek lijkt wel bepist, maar dat komt enkel door het
lek in het dak van de bus waarin hij uiteindelijk toch dommelde, voor
een uur of twee slechts.
Zonder slaap in te halen, bevindt hij
zich die avond plots in een salsaclub. Dat de Columbiaanse een dikke
kont heeft, zag hij al. Nu gooit ze het ook te grabbel op de
dansvloer, tenminste voor hem snel genoeg; knieën boven hoge hakken
kruisen elkaar immers op een triplespeed tempo. En kijk, Aguardiente,
in het land een anijslikeur, vloeit het meest tussen twee nummers in
- de tijd wanneer de dansvloer leegloopt om plaats te maken voor
nieuwe koppeldansers. Het berglandschap tussen de stad en het
platteland waar de salsaclub zich bevindt, maakt zich stilaan op
voor de rijzende zon wanneer de taxi het hostel Tostaky ('Todo esta
aqui', de kreet van Mexicaanse vrijheidsstrijders, en tevens de titel
van een Noir Désir album, nvdr.) terug aandoet.
Op weg naar Ecuador, ten slotte, stokt
de zuidelijke beweging ook nog in Popayan. Een kleine witte stad,
geheel in zijn historie bewaard, haast als op sterk water getrokken
(formol, geen Aguardiente), waar de reiziger een andere reiziger
tegenkomt. Het is een Koreaan, en de anyeonghasaeyo's vliegen heen en
weer. Wanneer ze samen in het park op een bank uitrusten na een
wandeling door de stad, worden ze plots omringd door tientallen
schoolkinderen die allemaal hun eigen naam, Alejandro, Dania,
Natalia, Ricardo, Isabella, of die van hun favorite voetbalclub,
Deportivo Cali, in het Koreaans op een blad papier willen.
En zo kwam het dat het Korejantje plots
weer in Hangul schreef, en zich verblijdde in het besef dat hij het
nog kon. In het, ondanks de regen en de friste van
hoogtemeters, lichaamswarme, vriendelijke, streling voor het oog
zijnde Columbia nog wel. Of hoe het leven toch soms een aardig kronkelend loopje neemt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten