woensdag 24 oktober 2012

Expreso Bolivariano

Op het plaza Bolivar doen drieduizend duiven hun ding - fladderen, pikken naar kruimels - terwijl een subversieve burger met zijn witgekalkte gezicht vanonder een blondekrullenpruik honderduit vertelt waarom het met de regering de verkeerde kant opgaat. Wanneer hij naar adem hapt, klapt het bijeengestroomde volk in de handen en wappert met blaadjes van mille of dos mille pesos. Even later troepen tieners samen rond het karretje van een waterijsventer; amper kunnen ze van elkaar de handen afhouden. Slechts wanneer de veelkleurige ijslolly's worden rondgedeeld, stopt de hormonendans van drang.
Daar, in de historische wijk La Candeleria, Bogota, neemt het voetvolk zijn zondag au serieux: flaneren langs de smalle steegjes, arm in arm gesloten met een geliefde, kussend, zich en elkaar door het haar strelend. Ze hebben van de overheid dat recht gekregen – elke zondag is een autoloze.

Drie dagen verstrijken. Het regent vaak, het is er koud. De bedden hebben kleine gordijntjes waarachter de door de lokale priester gezegende reiziger zich nestelt. Hij heeft Montserrat bedwongen, via de treden die men op het eerste zicht met gemak kan nemen, maar het gebrek aan zuurstof in de lucht deed een hart zo hard bonzen dat iemand anders het kon zien door de stof van zijn t-shirt. K'bem, k'bem, k'bem. Op de top was er gelukkig cocathee, die komaf maakte met de beginnende hoogteziekte, een wee gevoel in de maag.
's Avonds is er een nachtbus die negen uur langs nipte bergpassages zwengelt onder een klank- en lichtspel van donder en bliksem.

Zes uur 's ochtends in Cali, en de net toegestroomde reiziger eet één van zijn drie bananen op, geeft de rest weg. Zijn broek lijkt wel bepist, maar dat komt enkel door het lek in het dak van de bus waarin hij uiteindelijk toch dommelde, voor een uur of twee slechts.
Zonder slaap in te halen, bevindt hij zich die avond plots in een salsaclub. Dat de Columbiaanse een dikke kont heeft, zag hij al. Nu gooit ze het ook te grabbel op de dansvloer, tenminste voor hem snel genoeg; knieën boven hoge hakken kruisen elkaar immers op een triplespeed tempo. En kijk, Aguardiente, in het land een anijslikeur, vloeit het meest tussen twee nummers in - de tijd wanneer de dansvloer leegloopt om plaats te maken voor nieuwe koppeldansers. Het berglandschap tussen de stad en het platteland waar de salsaclub zich bevindt, maakt zich stilaan op voor de rijzende zon wanneer de taxi het hostel Tostaky ('Todo esta aqui', de kreet van Mexicaanse vrijheidsstrijders, en tevens de titel van een Noir Désir album, nvdr.) terug aandoet.

Op weg naar Ecuador, ten slotte, stokt de zuidelijke beweging ook nog in Popayan. Een kleine witte stad, geheel in zijn historie bewaard, haast als op sterk water getrokken (formol, geen Aguardiente), waar de reiziger een andere reiziger tegenkomt. Het is een Koreaan, en de anyeonghasaeyo's vliegen heen en weer. Wanneer ze samen in het park op een bank uitrusten na een wandeling door de stad, worden ze plots omringd door tientallen schoolkinderen die allemaal hun eigen naam, Alejandro, Dania, Natalia, Ricardo, Isabella, of die van hun favorite voetbalclub, Deportivo Cali, in het Koreaans op een blad papier willen.



En zo kwam het dat het Korejantje plots weer in Hangul schreef, en zich verblijdde in het besef dat hij het nog kon. In het, ondanks de regen en de friste van hoogtemeters, lichaamswarme, vriendelijke, streling voor het oog zijnde Columbia nog wel. Of hoe het leven toch soms een aardig kronkelend loopje neemt.

Geen opmerkingen: